Opstikken (to do) conjugation

Dutch
2 examples

Conjugation of opstikken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
stik op
I do
stikt op
you do
stikt op
he/she/it does
stikken op
we do
stikken op
you all do
stikken op
they do
Present perfect tense
heb opgestikt
I have done
hebt opgestikt
you have done
heeft opgestikt
he/she/it has done
hebben opgestikt
we have done
hebben opgestikt
you all have done
hebben opgestikt
they have done
Past tense
stikte op
I did
stikte op
you did
stikte op
he/she/it did
stikten op
we did
stikten op
you all did
stikten op
they did
Future tense
zal opstikken
I will do
zult opstikken
you will do
zal opstikken
he/she/it will do
zullen opstikken
we will do
zullen opstikken
you all will do
zullen opstikken
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou opstikken
I would do
zou opstikken
you would do
zou opstikken
he/she/it would do
zouden opstikken
we would do
zouden opstikken
you all would do
zouden opstikken
they would do
Subjunctive mood
stikke op
I do
stikke op
you do
stikke op
he/she/it do
stikke op
we do
stikke op
you all do
stikke op
they do
Past perfect tense
had opgestikt
I had done
had opgestikt
you had done
had opgestikt
he/she/it had done
hadden opgestikt
we had done
hadden opgestikt
you all had done
hadden opgestikt
they had done
Future perf.
zal opgestikt hebben
I will have done
zal opgestikt hebben
you will have done
zal opgestikt hebben
he/she/it will have done
zullen opgestikt hebben
we will have done
zullen opgestikt hebben
you all will have done
zullen opgestikt hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou opgestikt hebben
I would have done
zou opgestikt hebben
you would have done
zou opgestikt hebben
he/she/it would have done
zouden opgestikt hebben
we would have done
zouden opgestikt hebben
you all would have done
zouden opgestikt hebben
they would have done
Present bijzin tense
opstik
I do
opstikt
you do
opstikt
he/she/it does
opstikken
we do
opstikken
you all do
opstikken
they do
Past bijzin tense
opstikte
I did
opstikte
you did
opstikte
he/she/it did
opstikten
we did
opstikten
you all did
opstikten
they did
Future bijzin tense
zal opstikken
I will do
zult opstikken
you will do
zal opstikken
he/she/it will do
zullen opstikken
we will do
zullen opstikken
you all will do
zullen opstikken
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou opstikken
I would do
zou opstikken
you would do
zou opstikken
he/she/it would do
zouden opstikken
we would do
zouden opstikken
you all would do
zouden opstikken
they would do
Subjunctive bijzin mood
opstikke
I do
opstikke
you do
opstikke
he/she/it do
opstikke
we do
opstikke
you all do
opstikke
they do
Du
Ihr
Imperative mood
stik op
do
stikt op
do

Examples of opstikken

Example in DutchTranslation in English
- En stikken op rommel?Oh, and choke on stale dog crap?
Niet alleen steel je iemands blind date maar laat je ook je ouders stikken op één van hun belangrijkste dagen ooit!Not only do you steal somebody else's blind date, you stand up your parents on one of the most important milestones of their life.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afstikken
do
bestikken
do
omstikken
do
opflikken
vamp up
opkrikken
jack up
opkwikken
do
opprikken
pin up
opslokken
gobble up
opsmukken
dress up
opstijgen
take off
opstijven
jell

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

opsleuren
do
opsnuffelen
sniff
opsodemieteren
do
opsouperen
usurp
opspreken
do
opstijven
jell
opstoken
incite
opstrijden
do
optassen
do
optornen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?