Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Omkleden (to change) conjugation

Dutch
17 examples

Conjugation of omkleden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
omkleed
I change
omkleedt
you change
omkleedt
he/she/it changes
omkleden
we change
omkleden
you all change
omkleden
they change
Present perfect tense
heb omkleed
I have changed
hebt omkleed
you have changed
heeft omkleed
he/she/it has changed
hebben omkleed
we have changed
hebben omkleed
you all have changed
hebben omkleed
they have changed
Past tense
omkleedde
I changed
omkleedde
you changed
omkleedde
he/she/it changed
omkleedden
we changed
omkleedden
you all changed
omkleedden
they changed
Future tense
zal omkleden
I will change
zult omkleden
you will change
zal omkleden
he/she/it will change
zullen omkleden
we will change
zullen omkleden
you all will change
zullen omkleden
they will change
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou omkleden
I would change
zou omkleden
you would change
zou omkleden
he/she/it would change
zouden omkleden
we would change
zouden omkleden
you all would change
zouden omkleden
they would change
Subjunctive mood
omklede
I change
omklede
you change
omklede
he/she/it change
omklede
we change
omklede
you all change
omklede
they change
Past perfect tense
had omkleed
I had changed
had omkleed
you had changed
had omkleed
he/she/it had changed
hadden omkleed
we had changed
hadden omkleed
you all had changed
hadden omkleed
they had changed
Future perf.
zal omkleed hebben
I will have changed
zal omkleed hebben
you will have changed
zal omkleed hebben
he/she/it will have changed
zullen omkleed hebben
we will have changed
zullen omkleed hebben
you all will have changed
zullen omkleed hebben
they will have changed
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou omkleed hebben
I would have changed
zou omkleed hebben
you would have changed
zou omkleed hebben
he/she/it would have changed
zouden omkleed hebben
we would have changed
zouden omkleed hebben
you all would have changed
zouden omkleed hebben
they would have changed
Du
Ihr
Imperative mood
omkleed
change
omkleedt
change

Examples of omkleden

Example in DutchTranslation in English
'Ik moet mij nu gaan omkleden.'I must change my clothes now!
- Dan moeten we ons omkleden.Oh, we'll have to change.
- Die is zich aan het omkleden.- She went to change for dinner.
- Excuseer me, ik moet me omkleden.- Excuse me, I have to change.
- Frank, omkleden!- Frank, change with them.
Ik heb een model die jouw plaats kan innemen terwijl jij je omkleedt.I have a model to take your place while you go change.
Ik laat je vriendin weten dat je klaar bent, terwijl je je omkleedt.I'll let your girlfriend know you're done while you change over.
Ik wil dat je je omkleedt.I want you to change. Ned.
Inger dat hij zich omkleedt.Inger wants him to change clothes.
Mag ik niet kijken hoe jij je omkleedt?I don't get to watch you change?
Begin maar terwijl ik me omkleed.Why don't you begin, Mr. Palmer, while l get changed?
Ik heb me hier omkleed, voor we gingen lopen.I got changed in here before we went running.
Ik wil dat je je omkleed en je uniform op de tafel legt... en dan hierbinnen op mij wacht.I want you to get changed, put your uniform on the table, and then wait for me inside here, okay?
Vind je het erg als ik me hier omkleed?- Mind if I get changed in here?
Gus bracht me er naartoe en wachtte terwijl ik me omkleedde.Gus drove me over. He waited while I changed.
Jane denkt dat ze zich omkleedde in de wagen.So? Jane's theory is she changed clothes in the car.
Wanneer is de laatste keer geweest dat je je omkleedde?When's the last time you changed that dressing?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afkleden
do
bekleden
cover
inkleden
clothe
omsmeden
reforge
ontleden
dissect
opkleden
dress up

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

ombuigen
bend
omhaken
do
omhoogtillen
lift up
omhullen
embower
omkeren
turn around
omklappen
do
omklemmen
clasp
omknellen
do
omliggen
surround
omroeren
stir

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'change':

None found.