Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Krissen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kris
krist
krist
krissen
krissen
krissen
Present perfect tense
heb gekrist
hebt gekrist
heeft gekrist
hebben gekrist
hebben gekrist
hebben gekrist
Past tense
kriste
kriste
kriste
kristen
kristen
kristen
Future tense
zal krissen
zult krissen
zal krissen
zullen krissen
zullen krissen
zullen krissen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou krissen
zou krissen
zou krissen
zouden krissen
zouden krissen
zouden krissen
Subjunctive mood
krisse
krisse
krisse
krisse
krisse
krisse
Past perfect tense
had gekrist
had gekrist
had gekrist
hadden gekrist
hadden gekrist
hadden gekrist
Future perf.
zal gekrist hebben
zal gekrist hebben
zal gekrist hebben
zullen gekrist hebben
zullen gekrist hebben
zullen gekrist hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gekrist hebben
zou gekrist hebben
zou gekrist hebben
zouden gekrist hebben
zouden gekrist hebben
zouden gekrist hebben
Du
Ihr
Imperative mood
kris
krist

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

glissen
do
grissen
snatch
klissen
do
klossen
do
klussen
do
knassen
do
kransen
do
krassen
scratch
kribben
quarrel
krieken
do
krielen
do
krijgen
get
krijsen
shriek
krijten
cry
krikken
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.