Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Hotsen (to jounce) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
hots
hotst
hotst
hotsen
hotsen
hotsen
Present perfect tense
heb gehotst
hebt gehotst
heeft gehotst
hebben gehotst
hebben gehotst
hebben gehotst
Past tense
hotste
hotste
hotste
hotsten
hotsten
hotsten
Future tense
zal hotsen
zult hotsen
zal hotsen
zullen hotsen
zullen hotsen
zullen hotsen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou hotsen
zou hotsen
zou hotsen
zouden hotsen
zouden hotsen
zouden hotsen
Subjunctive mood
hotse
hotse
hotse
hotse
hotse
hotse
Past perfect tense
had gehotst
had gehotst
had gehotst
hadden gehotst
hadden gehotst
hadden gehotst
Future perf.
zal gehotst hebben
zal gehotst hebben
zal gehotst hebben
zullen gehotst hebben
zullen gehotst hebben
zullen gehotst hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gehotst hebben
zou gehotst hebben
zou gehotst hebben
zouden gehotst hebben
zouden gehotst hebben
zouden gehotst hebben
Du
Ihr
Imperative mood
hots
hotst

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

batsen
fuck
botsen
collide
butsen
do
gutsen
gouge
heksen
bewitch
hijsen
hoist
hitsen
stir
hoeden
tend
hoeken
do
hoeren
do
hoeven
do
hokken
huddle
hollen
run
honken
do
hooien
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

herpakken
repack
herstructureren
restructure
herwerken
rework
holen
do
hossen
do
hosten
host
hotten
do
huren
hire
hydreren
hydrate
hypnotiseren
hypnotise

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'jounce':

None found.