Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Gluren (to peep) conjugation

Dutch
21 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
gluur
gluurt
gluurt
gluren
gluren
gluren
Present perfect tense
heb gegluurd
hebt gegluurd
heeft gegluurd
hebben gegluurd
hebben gegluurd
hebben gegluurd
Past tense
gluurde
gluurde
gluurde
gluurden
gluurden
gluurden
Future tense
zal gluren
zult gluren
zal gluren
zullen gluren
zullen gluren
zullen gluren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou gluren
zou gluren
zou gluren
zouden gluren
zouden gluren
zouden gluren
Subjunctive mood
glure
glure
glure
glure
glure
glure
Past perfect tense
had gegluurd
had gegluurd
had gegluurd
hadden gegluurd
hadden gegluurd
hadden gegluurd
Future perf.
zal gegluurd hebben
zal gegluurd hebben
zal gegluurd hebben
zullen gegluurd hebben
zullen gegluurd hebben
zullen gegluurd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gegluurd hebben
zou gegluurd hebben
zou gegluurd hebben
zouden gegluurd hebben
zouden gegluurd hebben
zouden gegluurd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
gluur
gluurt

Examples of gluren

Example in DutchTranslation in English
'En wij kleine mensen... lopen onder zijn enorme benen en gluren rond om onszelf te vinden.'"And we petty men walk under his huge legs and peep about to find ourselves... "
- Ik zag niet dat u stond te gluren.I didn't know you were merely peeping.
- Niet om te gluren, denk ik.- Not orders to peep, though.
- Niks gluren.No peep.
-Sta niet zo uit het raam te gluren.- Will you quit peeping out the window?
- Ik gluur niet.- I don't peep.
Calvin, schilder nu, gluur later.Hey Calvin, paint later, peep later, okay?
Dan krijg je gluur-ogen.You're gonna get peep-eye.
Dit is mijn gluur boom.Hey, you! This is my peeping tree.
He, kleine gluur Mo, wil je daarmee ophouden?Hey, little Mo peep, you want to stop with that?
- Je gluurt door de muren.- You peep through the walls.
- Nu ben jij degene die gluurt.I got him. Now, you're the one who's peeping.
Ed gluurt, pa.- Ed's peeping, Dad.
Hij gluurt altijd uit dat raam.He's always peeping out of that window.
Hij gluurt naar me.He's peeping me ! He's peeping me !
"ze had een paar keer in het boek gegluurd dat haar zusje aan het lezen was, maar er stonden geen plaatjes met uitleg in."once or twice she had peeped into the book her sister was reading, but it had no pictures or conversations in it.
-Je hebt gegluurd.You peeped.
Ik bedoel, jullie heb nog nooit bladeren gegluurd met een alfa mannetje.I mean, you've never leaf-peeped with the a-man before.
Ik gluurde door de gordijnen, maar ik kon alleen z'n rug zien.I peeped through the curtains. I could only see his back, he was going at the doorknob... and his mouth as he was shouting, something that I couldn't make out.
Ze verstopten zich en gluurden af en toe.They hid and peeped out occasionally.
Mijn gezicht onder haar kap, als een engelen gezicht glurend door een wolk. - En mijn ogen...My face under its coif, like an angel's face peeping through a cloud.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

beuren
lever
geuren
do
gieren
yaw
gloren
dawn
keuren
inspect
leuren
peddle
meuren
do
peuren
bob
sturen
steer
zeuren
whine

Similar but longer

afgluren
do
begluren
peep
glazuren
glaze
nagluren
do
omgluren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'peep':

None found.