Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Fonceren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
fonceer
fonceert
fonceert
fonceren
fonceren
fonceren
Present perfect tense
heb gefonceerd
hebt gefonceerd
heeft gefonceerd
hebben gefonceerd
hebben gefonceerd
hebben gefonceerd
Past tense
fonceerde
fonceerde
fonceerde
fonceerden
fonceerden
fonceerden
Future tense
zal fonceren
zult fonceren
zal fonceren
zullen fonceren
zullen fonceren
zullen fonceren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou fonceren
zou fonceren
zou fonceren
zouden fonceren
zouden fonceren
zouden fonceren
Subjunctive mood
foncere
foncere
foncere
foncere
foncere
foncere
Past perfect tense
had gefonceerd
had gefonceerd
had gefonceerd
hadden gefonceerd
hadden gefonceerd
hadden gefonceerd
Future perf.
zal gefonceerd hebben
zal gefonceerd hebben
zal gefonceerd hebben
zullen gefonceerd hebben
zullen gefonceerd hebben
zullen gefonceerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gefonceerd hebben
zou gefonceerd hebben
zou gefonceerd hebben
zouden gefonceerd hebben
zouden gefonceerd hebben
zouden gefonceerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
fonceer
fonceert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

farceren
stuff
foeteren
groan
folteren
torture
forceren
force
formeren
format
lanceren
launch

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

fietskamperen
bicycle camping
fijnslaan
fine strike
flikkeren
flicker
fluiten
flute
fluorideren
fluoresce
fokken
breed
fomenteren
do
fonduen
fondue
fulmineren
junket
futselen
fribble

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.