Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Flodderen (to mess) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
flodder
floddert
floddert
flodderen
flodderen
flodderen
Present perfect tense
heb geflodderd
hebt geflodderd
heeft geflodderd
hebben geflodderd
hebben geflodderd
hebben geflodderd
Past tense
flodderde
flodderde
flodderde
flodderden
flodderden
flodderden
Future tense
zal flodderen
zult flodderen
zal flodderen
zullen flodderen
zullen flodderen
zullen flodderen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou flodderen
zou flodderen
zou flodderen
zouden flodderen
zouden flodderen
zouden flodderen
Subjunctive mood
floddere
floddere
floddere
floddere
floddere
floddere
Past perfect tense
had geflodderd
had geflodderd
had geflodderd
hadden geflodderd
hadden geflodderd
hadden geflodderd
Future perf.
zal geflodderd hebben
zal geflodderd hebben
zal geflodderd hebben
zullen geflodderd hebben
zullen geflodderd hebben
zullen geflodderd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geflodderd hebben
zou geflodderd hebben
zou geflodderd hebben
zouden geflodderd hebben
zouden geflodderd hebben
zouden geflodderd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
flodder
floddert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

fladderen
flutter
flonkeren
scintillate
klodderen
do
slodderen
do
smodderen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'mess':

None found.