Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Slodderen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
slodder
sloddert
sloddert
slodderen
slodderen
slodderen
Present perfect tense
heb geslodderd
hebt geslodderd
heeft geslodderd
hebben geslodderd
hebben geslodderd
hebben geslodderd
Past tense
slodderde
slodderde
slodderde
slodderden
slodderden
slodderden
Future tense
zal slodderen
zult slodderen
zal slodderen
zullen slodderen
zullen slodderen
zullen slodderen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou slodderen
zou slodderen
zou slodderen
zouden slodderen
zouden slodderen
zouden slodderen
Subjunctive mood
sloddere
sloddere
sloddere
sloddere
sloddere
sloddere
Past perfect tense
had geslodderd
had geslodderd
had geslodderd
hadden geslodderd
hadden geslodderd
hadden geslodderd
Future perf.
zal geslodderd hebben
zal geslodderd hebben
zal geslodderd hebben
zullen geslodderd hebben
zullen geslodderd hebben
zullen geslodderd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geslodderd hebben
zou geslodderd hebben
zou geslodderd hebben
zouden geslodderd hebben
zouden geslodderd hebben
zouden geslodderd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
slodder
sloddert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

flodderen
mess
klodderen
do
slidderen
do
slobberen
slobber
smodderen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.