Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Bijtellen (to bite up) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
tel bij
telt bij
telt bij
tellen bij
tellen bij
tellen bij
Present perfect tense
heb bijgeteld
hebt bijgeteld
heeft bijgeteld
hebben bijgeteld
hebben bijgeteld
hebben bijgeteld
Past tense
telde bij
telde bij
telde bij
telden bij
telden bij
telden bij
Future tense
zal bijtellen
zult bijtellen
zal bijtellen
zullen bijtellen
zullen bijtellen
zullen bijtellen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou bijtellen
zou bijtellen
zou bijtellen
zouden bijtellen
zouden bijtellen
zouden bijtellen
Subjunctive mood
telle bij
telle bij
telle bij
telle bij
telle bij
telle bij
Past perfect tense
had bijgeteld
had bijgeteld
had bijgeteld
hadden bijgeteld
hadden bijgeteld
hadden bijgeteld
Future perf.
zal bijgeteld hebben
zal bijgeteld hebben
zal bijgeteld hebben
zullen bijgeteld hebben
zullen bijgeteld hebben
zullen bijgeteld hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou bijgeteld hebben
zou bijgeteld hebben
zou bijgeteld hebben
zouden bijgeteld hebben
zouden bijgeteld hebben
zouden bijgeteld hebben
Present bijzin tense
bijtel
bijtelt
bijtelt
bijtellen
bijtellen
bijtellen
Past bijzin tense
bijtelde
bijtelde
bijtelde
bijtelden
bijtelden
bijtelden
Future bijzin tense
zal bijtellen
zult bijtellen
zal bijtellen
zullen bijtellen
zullen bijtellen
zullen bijtellen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou bijtellen
zou bijtellen
zou bijtellen
zouden bijtellen
zouden bijtellen
zouden bijtellen
Subjunctive bijzin mood
bijtelle
bijtelle
bijtelle
bijtelle
bijtelle
bijtelle
Du
Ihr
Imperative mood
tel bij
telt bij

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bestellen
order
bijvallen
do
bijvullen
replenish

Similar but longer

bijstellen
adjust

Random

bijeenhouden
gather them up
bijeenkomen
gather them up
bijpraten
catch up
bijschrijven
do
bijspringen
help out
bijtekenen
refuel
bijten
bite
bijzetten
pull out
bingoën
do
binnenbreken
in breaking

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'bite up':

None found.