Etymology
Blog
Etymology Blog

Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Benagelen (to approximate measures) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
benagel
benagelt
benagelt
benagelen
benagelen
benagelen
Present perfect tense
heb benageld
hebt benageld
heeft benageld
hebben benageld
hebben benageld
hebben benageld
Past tense
benagelde
benagelde
benagelde
benagelden
benagelden
benagelden
Future tense
zal benagelen
zult benagelen
zal benagelen
zullen benagelen
zullen benagelen
zullen benagelen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou benagelen
zou benagelen
zou benagelen
zouden benagelen
zouden benagelen
zouden benagelen
Subjunctive mood
benagele
benagele
benagele
benagele
benagele
benagele
Past perfect tense
had benageld
had benageld
had benageld
hadden benageld
hadden benageld
hadden benageld
Future perf.
zal benageld hebben
zal benageld hebben
zal benageld hebben
zullen benageld hebben
zullen benageld hebben
zullen benageld hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou benageld hebben
zou benageld hebben
zou benageld hebben
zouden benageld hebben
zouden benageld hebben
zouden benageld hebben
Du
Ihr
Imperative mood
benagel
benagelt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bekogelen
bombard
benadelen
harm
benevelen
mist
beregelen
do
betegelen
tile
bezegelen
seal

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

belagen
besiege
beledigen
insult
beleven
school
bemesten
dress
benaarstigen
do
benaderen
approach
benadrukken
emphasize
benauwen
oppress
bepoeieren
do
beredeneren
reason

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'approximate measures':

None found.