Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

afvullen

to fill

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of afvullen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
vul af
I fill
vult af
you fill
vult af
he/she/it fills
vullen af
we fill
vullen af
you all fill
vullen af
they fill
Present perfect tense
heb afgevuld
I have filled
hebt afgevuld
you have filled
heeft afgevuld
he/she/it has filled
hebben afgevuld
we have filled
hebben afgevuld
you all have filled
hebben afgevuld
they have filled
Past tense
vulde af
I filled
vulde af
you filled
vulde af
he/she/it filled
vulden af
we filled
vulden af
you all filled
vulden af
they filled
Future tense
zal afvullen
I will fill
zult afvullen
you will fill
zal afvullen
he/she/it will fill
zullen afvullen
we will fill
zullen afvullen
you all will fill
zullen afvullen
they will fill
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afvullen
I would fill
zou afvullen
you would fill
zou afvullen
he/she/it would fill
zouden afvullen
we would fill
zouden afvullen
you all would fill
zouden afvullen
they would fill
Subjunctive mood
vulle af
I fill
vulle af
you fill
vulle af
he/she/it fill
vulle af
we fill
vulle af
you all fill
vulle af
they fill
Past perfect tense
had afgevuld
I had filled
had afgevuld
you had filled
had afgevuld
he/she/it had filled
hadden afgevuld
we had filled
hadden afgevuld
you all had filled
hadden afgevuld
they had filled
Future perf.
zal afgevuld hebben
I will have filled
zal afgevuld hebben
you will have filled
zal afgevuld hebben
he/she/it will have filled
zullen afgevuld hebben
we will have filled
zullen afgevuld hebben
you all will have filled
zullen afgevuld hebben
they will have filled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgevuld hebben
I would have filled
zou afgevuld hebben
you would have filled
zou afgevuld hebben
he/she/it would have filled
zouden afgevuld hebben
we would have filled
zouden afgevuld hebben
you all would have filled
zouden afgevuld hebben
they would have filled
Present bijzin tense
afvul
I fill
afvult
you fill
afvult
he/she/it fills
afvullen
we fill
afvullen
you all fill
afvullen
they fill
Past bijzin tense
afvulde
I filled
afvulde
you filled
afvulde
he/she/it filled
afvulden
we filled
afvulden
you all filled
afvulden
they filled
Future bijzin tense
zal afvullen
I will fill
zult afvullen
you will fill
zal afvullen
he/she/it will fill
zullen afvullen
we will fill
zullen afvullen
you all will fill
zullen afvullen
they will fill
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afvullen
I would fill
zou afvullen
you would fill
zou afvullen
he/she/it would fill
zouden afvullen
we would fill
zouden afvullen
you all would fill
zouden afvullen
they would fill
Subjunctive bijzin mood
afvulle
I fill
afvulle
you fill
afvulle
he/she/it fill
afvulle
we fill
afvulle
you all fill
afvulle
they fill
Du
Ihr
Imperative mood
vul af
fill
vult af
fill