Afspelden (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of afspelden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
speld af
I do
speldt af
you do
speldt af
he/she/it does
spelden af
we do
spelden af
you all do
spelden af
they do
Present perfect tense
heb afgespeld
I have done
hebt afgespeld
you have done
heeft afgespeld
he/she/it has done
hebben afgespeld
we have done
hebben afgespeld
you all have done
hebben afgespeld
they have done
Past tense
speldde af
I did
speldde af
you did
speldde af
he/she/it did
speldden af
we did
speldden af
you all did
speldden af
they did
Future tense
zal afspelden
I will do
zult afspelden
you will do
zal afspelden
he/she/it will do
zullen afspelden
we will do
zullen afspelden
you all will do
zullen afspelden
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afspelden
I would do
zou afspelden
you would do
zou afspelden
he/she/it would do
zouden afspelden
we would do
zouden afspelden
you all would do
zouden afspelden
they would do
Subjunctive mood
spelde af
I do
spelde af
you do
spelde af
he/she/it do
spelde af
we do
spelde af
you all do
spelde af
they do
Past perfect tense
had afgespeld
I had done
had afgespeld
you had done
had afgespeld
he/she/it had done
hadden afgespeld
we had done
hadden afgespeld
you all had done
hadden afgespeld
they had done
Future perf.
zal afgespeld hebben
I will have done
zal afgespeld hebben
you will have done
zal afgespeld hebben
he/she/it will have done
zullen afgespeld hebben
we will have done
zullen afgespeld hebben
you all will have done
zullen afgespeld hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgespeld hebben
I would have done
zou afgespeld hebben
you would have done
zou afgespeld hebben
he/she/it would have done
zouden afgespeld hebben
we would have done
zouden afgespeld hebben
you all would have done
zouden afgespeld hebben
they would have done
Present bijzin tense
afspeld
I do
afspeldt
you do
afspeldt
he/she/it does
afspelden
we do
afspelden
you all do
afspelden
they do
Past bijzin tense
afspeldde
I did
afspeldde
you did
afspeldde
he/she/it did
afspeldden
we did
afspeldden
you all did
afspeldden
they did
Future bijzin tense
zal afspelden
I will do
zult afspelden
you will do
zal afspelden
he/she/it will do
zullen afspelden
we will do
zullen afspelden
you all will do
zullen afspelden
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afspelden
I would do
zou afspelden
you would do
zou afspelden
he/she/it would do
zouden afspelden
we would do
zouden afspelden
you all would do
zouden afspelden
they would do
Subjunctive bijzin mood
afspelde
I do
afspelde
you do
afspelde
he/she/it do
afspelde
we do
afspelde
you all do
afspelde
they do
Du
Ihr
Imperative mood
speld af
do
speldt af
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afbeelden
do
afspeuren
scour
afspieden
do
inspelden
do
omspelden
do
opspelden
pin up

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?