Afremmen (to pay) conjugation

Dutch

Conjugation of afremmen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
rem af
I pay
remt af
you pay
remt af
he/she/it pays
remmen af
we pay
remmen af
you all pay
remmen af
they pay
Present perfect tense
heb afgeremd
I have paid
hebt afgeremd
you have paid
heeft afgeremd
he/she/it has paid
hebben afgeremd
we have paid
hebben afgeremd
you all have paid
hebben afgeremd
they have paid
Past tense
remde af
I paid
remde af
you paid
remde af
he/she/it paid
remden af
we paid
remden af
you all paid
remden af
they paid
Future tense
zal afremmen
I will pay
zult afremmen
you will pay
zal afremmen
he/she/it will pay
zullen afremmen
we will pay
zullen afremmen
you all will pay
zullen afremmen
they will pay
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afremmen
I would pay
zou afremmen
you would pay
zou afremmen
he/she/it would pay
zouden afremmen
we would pay
zouden afremmen
you all would pay
zouden afremmen
they would pay
Subjunctive mood
remme af
I pay
remme af
you pay
remme af
he/she/it pay
remme af
we pay
remme af
you all pay
remme af
they pay
Past perfect tense
had afgeremd
I had paid
had afgeremd
you had paid
had afgeremd
he/she/it had paid
hadden afgeremd
we had paid
hadden afgeremd
you all had paid
hadden afgeremd
they had paid
Future perf.
zal afgeremd hebben
I will have paid
zal afgeremd hebben
you will have paid
zal afgeremd hebben
he/she/it will have paid
zullen afgeremd hebben
we will have paid
zullen afgeremd hebben
you all will have paid
zullen afgeremd hebben
they will have paid
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgeremd hebben
I would have paid
zou afgeremd hebben
you would have paid
zou afgeremd hebben
he/she/it would have paid
zouden afgeremd hebben
we would have paid
zouden afgeremd hebben
you all would have paid
zouden afgeremd hebben
they would have paid
Present bijzin tense
afrem
I pay
afremt
you pay
afremt
he/she/it pays
afremmen
we pay
afremmen
you all pay
afremmen
they pay
Past bijzin tense
afremde
I paid
afremde
you paid
afremde
he/she/it paid
afremden
we paid
afremden
you all paid
afremden
they paid
Future bijzin tense
zal afremmen
I will pay
zult afremmen
you will pay
zal afremmen
he/she/it will pay
zullen afremmen
we will pay
zullen afremmen
you all will pay
zullen afremmen
they will pay
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afremmen
I would pay
zou afremmen
you would pay
zou afremmen
he/she/it would pay
zouden afremmen
we would pay
zouden afremmen
you all would pay
zouden afremmen
they would pay
Subjunctive bijzin mood
afremme
I pay
afremme
you pay
afremme
he/she/it pay
afremme
we pay
afremme
you all pay
afremme
they pay
Du
Ihr
Imperative mood
rem af
pay
remt af
pay

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afdammen
do
afkammen
demolish
afreiken
do
afreizen
do
afrennen
do
afruimen
clear
stremmen
curdle

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'pay':

None found.
Learning languages?