Afranden (to do) conjugation

Dutch
4 examples

Conjugation of afranden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
rand af
I do
randt af
you do
randt af
he/she/it does
randen af
we do
randen af
you all do
randen af
they do
Present perfect tense
heb afgerand
I have done
hebt afgerand
you have done
heeft afgerand
he/she/it has done
hebben afgerand
we have done
hebben afgerand
you all have done
hebben afgerand
they have done
Past tense
randde af
I did
randde af
you did
randde af
he/she/it did
randden af
we did
randden af
you all did
randden af
they did
Future tense
zal afranden
I will do
zult afranden
you will do
zal afranden
he/she/it will do
zullen afranden
we will do
zullen afranden
you all will do
zullen afranden
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afranden
I would do
zou afranden
you would do
zou afranden
he/she/it would do
zouden afranden
we would do
zouden afranden
you all would do
zouden afranden
they would do
Subjunctive mood
rande af
I do
rande af
you do
rande af
he/she/it do
rande af
we do
rande af
you all do
rande af
they do
Past perfect tense
had afgerand
I had done
had afgerand
you had done
had afgerand
he/she/it had done
hadden afgerand
we had done
hadden afgerand
you all had done
hadden afgerand
they had done
Future perf.
zal afgerand hebben
I will have done
zal afgerand hebben
you will have done
zal afgerand hebben
he/she/it will have done
zullen afgerand hebben
we will have done
zullen afgerand hebben
you all will have done
zullen afgerand hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgerand hebben
I would have done
zou afgerand hebben
you would have done
zou afgerand hebben
he/she/it would have done
zouden afgerand hebben
we would have done
zouden afgerand hebben
you all would have done
zouden afgerand hebben
they would have done
Present bijzin tense
afrand
I do
afrandt
you do
afrandt
he/she/it does
afranden
we do
afranden
you all do
afranden
they do
Past bijzin tense
afrandde
I did
afrandde
you did
afrandde
he/she/it did
afrandden
we did
afrandden
you all did
afrandden
they did
Future bijzin tense
zal afranden
I will do
zult afranden
you will do
zal afranden
he/she/it will do
zullen afranden
we will do
zullen afranden
you all will do
zullen afranden
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afranden
I would do
zou afranden
you would do
zou afranden
he/she/it would do
zouden afranden
we would do
zouden afranden
you all would do
zouden afranden
they would do
Subjunctive bijzin mood
afrande
I do
afrande
you do
afrande
he/she/it do
afrande
we do
afrande
you all do
afrande
they do
Du
Ihr
Imperative mood
rand af
do
randt af
do

Examples of afranden

Example in DutchTranslation in English
-Wat, ga je me van de rand af praten?What, you gonna talk me down off the ledge?
Ik heb zoiets van, hoe kan ik praten die jongen van de rand af?I'm like, how do I talk this kid off the ledge?
Maar in plaats van dat ze op een handdoek ging liggen, liep ze zo de rand af.But instead of plopping down on a towel, she just strolled right off the edge.
Waarom kom je niet van die rand af, Vargas?Why don't you move away from the edge there, Vargas?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afbinden
tie
afpanden
do
afponden
do
afraggen
do
afraspen
rasp off
afrijden
ride off
afronden
round up
aftanden
do
afwenden
turn
afwinden
unwind
afzanden
do
afzenden
do
omranden
rim
stranden
run ashore

Similar but longer

afbranden
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?