Afraggen (to do) conjugation

Dutch
4 examples

Conjugation of afraggen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
rag af
I do
ragt af
you do
ragt af
he/she/it does
raggen af
we do
raggen af
you all do
raggen af
they do
Present perfect tense
heb afgeragd
I have done
hebt afgeragd
you have done
heeft afgeragd
he/she/it has done
hebben afgeragd
we have done
hebben afgeragd
you all have done
hebben afgeragd
they have done
Past tense
ragde af
I did
ragde af
you did
ragde af
he/she/it did
ragden af
we did
ragden af
you all did
ragden af
they did
Future tense
zal afraggen
I will do
zult afraggen
you will do
zal afraggen
he/she/it will do
zullen afraggen
we will do
zullen afraggen
you all will do
zullen afraggen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afraggen
I would do
zou afraggen
you would do
zou afraggen
he/she/it would do
zouden afraggen
we would do
zouden afraggen
you all would do
zouden afraggen
they would do
Subjunctive mood
ragge af
I do
ragge af
you do
ragge af
he/she/it do
ragge af
we do
ragge af
you all do
ragge af
they do
Past perfect tense
had afgeragd
I had done
had afgeragd
you had done
had afgeragd
he/she/it had done
hadden afgeragd
we had done
hadden afgeragd
you all had done
hadden afgeragd
they had done
Future perf.
zal afgeragd hebben
I will have done
zal afgeragd hebben
you will have done
zal afgeragd hebben
he/she/it will have done
zullen afgeragd hebben
we will have done
zullen afgeragd hebben
you all will have done
zullen afgeragd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgeragd hebben
I would have done
zou afgeragd hebben
you would have done
zou afgeragd hebben
he/she/it would have done
zouden afgeragd hebben
we would have done
zouden afgeragd hebben
you all would have done
zouden afgeragd hebben
they would have done
Present bijzin tense
afrag
I do
afragt
you do
afragt
he/she/it does
afraggen
we do
afraggen
you all do
afraggen
they do
Past bijzin tense
afragde
I did
afragde
you did
afragde
he/she/it did
afragden
we did
afragden
you all did
afragden
they did
Future bijzin tense
zal afraggen
I will do
zult afraggen
you will do
zal afraggen
he/she/it will do
zullen afraggen
we will do
zullen afraggen
you all will do
zullen afraggen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afraggen
I would do
zou afraggen
you would do
zou afraggen
he/she/it would do
zouden afraggen
we would do
zouden afraggen
you all would do
zouden afraggen
they would do
Subjunctive bijzin mood
afragge
I do
afragge
you do
afragge
he/she/it do
afragge
we do
afragge
you all do
afragge
they do
Du
Ihr
Imperative mood
rag af
do
ragt af
do

Examples of afraggen

Example in DutchTranslation in English
De hond afraggen is niet fatsoenlijk als er bezoek is.No! Beating off the dog is not appropriate when we have company.
Ik ga je nieuwe geest zo afraggen dat je er over naar huis kunt schrijven.I'm gonna give your newbie ghost a beat-down to right home about.
Je kunt 'm niet meteen weer afraggen.It doesn't work if you beat off a dog again right away.
Nee. Onze zoon was vanmiddag de hond aan het afraggen.Yeah, why, just this afternoon, our son was caught beating off our dog.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afleggen
smooch
afliggen
do
afranden
do
afraspen
rasp off
afrijgen
do
afzeggen
cancel

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?