Afdonderen (to do) conjugation

Dutch
2 examples

Conjugation of afdonderen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
donder af
I do
dondert af
you do
dondert af
he/she/it does
donderen af
we do
donderen af
you all do
donderen af
they do
Present perfect tense
heb afgedonderd
I have done
hebt afgedonderd
you have done
heeft afgedonderd
he/she/it has done
hebben afgedonderd
we have done
hebben afgedonderd
you all have done
hebben afgedonderd
they have done
Past tense
donderde af
I did
donderde af
you did
donderde af
he/she/it did
donderden af
we did
donderden af
you all did
donderden af
they did
Future tense
zal afdonderen
I will do
zult afdonderen
you will do
zal afdonderen
he/she/it will do
zullen afdonderen
we will do
zullen afdonderen
you all will do
zullen afdonderen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afdonderen
I would do
zou afdonderen
you would do
zou afdonderen
he/she/it would do
zouden afdonderen
we would do
zouden afdonderen
you all would do
zouden afdonderen
they would do
Subjunctive mood
dondere af
I do
dondere af
you do
dondere af
he/she/it do
dondere af
we do
dondere af
you all do
dondere af
they do
Past perfect tense
had afgedonderd
I had done
had afgedonderd
you had done
had afgedonderd
he/she/it had done
hadden afgedonderd
we had done
hadden afgedonderd
you all had done
hadden afgedonderd
they had done
Future perf.
zal afgedonderd hebben
I will have done
zal afgedonderd hebben
you will have done
zal afgedonderd hebben
he/she/it will have done
zullen afgedonderd hebben
we will have done
zullen afgedonderd hebben
you all will have done
zullen afgedonderd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgedonderd hebben
I would have done
zou afgedonderd hebben
you would have done
zou afgedonderd hebben
he/she/it would have done
zouden afgedonderd hebben
we would have done
zouden afgedonderd hebben
you all would have done
zouden afgedonderd hebben
they would have done
Present bijzin tense
afdonder
I do
afdondert
you do
afdondert
he/she/it does
afdonderen
we do
afdonderen
you all do
afdonderen
they do
Past bijzin tense
afdonderde
I did
afdonderde
you did
afdonderde
he/she/it did
afdonderden
we did
afdonderden
you all did
afdonderden
they did
Future bijzin tense
zal afdonderen
I will do
zult afdonderen
you will do
zal afdonderen
he/she/it will do
zullen afdonderen
we will do
zullen afdonderen
you all will do
zullen afdonderen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afdonderen
I would do
zou afdonderen
you would do
zou afdonderen
he/she/it would do
zouden afdonderen
we would do
zouden afdonderen
you all would do
zouden afdonderen
they would do
Subjunctive bijzin mood
afdondere
I do
afdondere
you do
afdondere
he/she/it do
afdondere
we do
afdondere
you all do
afdondere
they do
Du
Ihr
Imperative mood
donder af
do
dondert af
do

Examples of afdonderen

Example in DutchTranslation in English
Da's wat anders dan de trappen afdonderen met een paar schoenen en een spiraaltje.Not your normal stomping down the stairs carrying a pair of shoes and a diaphragm.
Van redenen weet je geen donder af.You don't know a goddamn thing about reasons.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afzonderen
segregate
bedonderen
fool
indonderen
do
omdonderen
do
opdonderen
get lost

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?