Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Afdokken (to do) conjugation

Dutch
4 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
dok af
dokt af
dokt af
dokken af
dokken af
dokken af
Present perfect tense
heb afgedokt
hebt afgedokt
heeft afgedokt
hebben afgedokt
hebben afgedokt
hebben afgedokt
Past tense
dokte af
dokte af
dokte af
dokten af
dokten af
dokten af
Future tense
zal afdokken
zult afdokken
zal afdokken
zullen afdokken
zullen afdokken
zullen afdokken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afdokken
zou afdokken
zou afdokken
zouden afdokken
zouden afdokken
zouden afdokken
Subjunctive mood
dokke af
dokke af
dokke af
dokke af
dokke af
dokke af
Past perfect tense
had afgedokt
had afgedokt
had afgedokt
hadden afgedokt
hadden afgedokt
hadden afgedokt
Future perf.
zal afgedokt hebben
zal afgedokt hebben
zal afgedokt hebben
zullen afgedokt hebben
zullen afgedokt hebben
zullen afgedokt hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgedokt hebben
zou afgedokt hebben
zou afgedokt hebben
zouden afgedokt hebben
zouden afgedokt hebben
zouden afgedokt hebben
Present bijzin tense
afdok
afdokt
afdokt
afdokken
afdokken
afdokken
Past bijzin tense
afdokte
afdokte
afdokte
afdokten
afdokten
afdokten
Future bijzin tense
zal afdokken
zult afdokken
zal afdokken
zullen afdokken
zullen afdokken
zullen afdokken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afdokken
zou afdokken
zou afdokken
zouden afdokken
zouden afdokken
zouden afdokken
Subjunctive bijzin mood
afdokke
afdokke
afdokke
afdokke
afdokke
afdokke
Du
Ihr
Imperative mood
dok af
dokt af

Examples of afdokken

Example in DutchTranslation in English
Heb je een idee van wat ik kan doen, of zullen de belastingbetalers weer mogen afdokken voor een dure wandeling van Gordon?Do you have any ideas about what I might do, or are the taxpayers just shelling out for another one of Gordon's expensive walks?
Iedereen van m'n dok af of ik bel de politie.Everybody off my dock, or I'm calling the cops!
Toen we daar achter kwamen, begon ze het dok af te werken.When we got wise to that, they started working the dock.
Waar leid je ons heen behalve van dit dok af?Where are you leading us other than off of this dock?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afbakken
bake
afbekken
do
afbikken
do
afdanken
do
afdekken
cover up
afdijken
do
afdoppen
do
afdorsen
do
afdouwen
do
afhakken
hack
aflakken
do
aflekken
do
aflikken
lick
aflokken
do
afmikken
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.