Aanzeggen (to instigate) conjugation

Dutch

Conjugation of aanzeggen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
zeg aan
I instigate
zegt aan
you instigate
zegt aan
he/she/it instigates
zeggen aan
we instigate
zeggen aan
you all instigate
zeggen aan
they instigate
Present perfect tense
heb aangezegd
I have instigated
hebt aangezegd
you have instigated
heeft aangezegd
he/she/it has instigated
hebben aangezegd
we have instigated
hebben aangezegd
you all have instigated
hebben aangezegd
they have instigated
Past tense
zegde aan;zei aan
I instigated
zegde aan;zei aan
you instigated
zegde aan;zei aan
he/she/it instigated
zegden aan;zeiden aan
we instigated
zegden aan;zeiden aan
you all instigated
zegden aan;zeiden aan
they instigated
Future tense
zal aanzeggen
I will instigate
zult aanzeggen
you will instigate
zal aanzeggen
he/she/it will instigate
zullen aanzeggen
we will instigate
zullen aanzeggen
you all will instigate
zullen aanzeggen
they will instigate
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanzeggen
I would instigate
zou aanzeggen
you would instigate
zou aanzeggen
he/she/it would instigate
zouden aanzeggen
we would instigate
zouden aanzeggen
you all would instigate
zouden aanzeggen
they would instigate
Subjunctive mood
zegge aan
I instigate
zegge aan
you instigate
zegge aan
he/she/it instigate
zegge aan
we instigate
zegge aan
you all instigate
zegge aan
they instigate
Past perfect tense
had aangezegd
I had instigated
had aangezegd
you had instigated
had aangezegd
he/she/it had instigated
hadden aangezegd
we had instigated
hadden aangezegd
you all had instigated
hadden aangezegd
they had instigated
Future perf.
zal aangezegd hebben
I will have instigated
zal aangezegd hebben
you will have instigated
zal aangezegd hebben
he/she/it will have instigated
zullen aangezegd hebben
we will have instigated
zullen aangezegd hebben
you all will have instigated
zullen aangezegd hebben
they will have instigated
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangezegd hebben
I would have instigated
zou aangezegd hebben
you would have instigated
zou aangezegd hebben
he/she/it would have instigated
zouden aangezegd hebben
we would have instigated
zouden aangezegd hebben
you all would have instigated
zouden aangezegd hebben
they would have instigated
Present bijzin tense
aanzeg
I instigate
aanzegt
you instigate
aanzegt
he/she/it instigates
aanzeggen
we instigate
aanzeggen
you all instigate
aanzeggen
they instigate
Past bijzin tense
aanzegde;aanzei
I instigated
aanzegde;aanzei
you instigated
aanzegde;aanzei
he/she/it instigated
aanzegden;aanzeiden
we instigated
aanzegden;aanzeiden
you all instigated
aanzegden;aanzeiden
they instigated
Future bijzin tense
zal aanzeggen
I will instigate
zult aanzeggen
you will instigate
zal aanzeggen
he/she/it will instigate
zullen aanzeggen
we will instigate
zullen aanzeggen
you all will instigate
zullen aanzeggen
they will instigate
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanzeggen
I would instigate
zou aanzeggen
you would instigate
zou aanzeggen
he/she/it would instigate
zouden aanzeggen
we would instigate
zouden aanzeggen
you all would instigate
zouden aanzeggen
they would instigate
Subjunctive bijzin mood
aanzegge
I instigate
aanzegge
you instigate
aanzegge
he/she/it instigate
aanzegge
we instigate
aanzegge
you all instigate
aanzegge
they instigate
Du
Ihr
Imperative mood
zeg aan
instigate
zegt aan
instigate

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanleggen
leave on
aanliggen
abut
aanzeilen
do
aanzetten
do
aanzeulen
drag along
aanzuigen
aspirate

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

aanslaan
drag along
aanstouwen
do
aantrappen
kickstart
aanvangen
begin
aanvoeren
command
aanzanden
slit up
aanzeilen
do
aanzwellen
swell
accrediteren
come to an agreement
acen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'instigate':

None found.
Learning languages?