Aanzeilen (to do) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of aanzeilen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
zeil aan
I do
zeilt aan
you do
zeilt aan
he/she/it does
zeilen aan
we do
zeilen aan
you all do
zeilen aan
they do
Present perfect tense
heb aangezeild
I have done
hebt aangezeild
you have done
heeft aangezeild
he/she/it has done
hebben aangezeild
we have done
hebben aangezeild
you all have done
hebben aangezeild
they have done
Past tense
zeilde aan
I did
zeilde aan
you did
zeilde aan
he/she/it did
zeilden aan
we did
zeilden aan
you all did
zeilden aan
they did
Future tense
zal aanzeilen
I will do
zult aanzeilen
you will do
zal aanzeilen
he/she/it will do
zullen aanzeilen
we will do
zullen aanzeilen
you all will do
zullen aanzeilen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanzeilen
I would do
zou aanzeilen
you would do
zou aanzeilen
he/she/it would do
zouden aanzeilen
we would do
zouden aanzeilen
you all would do
zouden aanzeilen
they would do
Subjunctive mood
zeile aan
I do
zeile aan
you do
zeile aan
he/she/it do
zeile aan
we do
zeile aan
you all do
zeile aan
they do
Past perfect tense
had aangezeild
I had done
had aangezeild
you had done
had aangezeild
he/she/it had done
hadden aangezeild
we had done
hadden aangezeild
you all had done
hadden aangezeild
they had done
Future perf.
zal aangezeild hebben
I will have done
zal aangezeild hebben
you will have done
zal aangezeild hebben
he/she/it will have done
zullen aangezeild hebben
we will have done
zullen aangezeild hebben
you all will have done
zullen aangezeild hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangezeild hebben
I would have done
zou aangezeild hebben
you would have done
zou aangezeild hebben
he/she/it would have done
zouden aangezeild hebben
we would have done
zouden aangezeild hebben
you all would have done
zouden aangezeild hebben
they would have done
Present bijzin tense
aanzeil
I do
aanzeilt
you do
aanzeilt
he/she/it does
aanzeilen
we do
aanzeilen
you all do
aanzeilen
they do
Past bijzin tense
aanzeilde
I did
aanzeilde
you did
aanzeilde
he/she/it did
aanzeilden
we did
aanzeilden
you all did
aanzeilden
they did
Future bijzin tense
zal aanzeilen
I will do
zult aanzeilen
you will do
zal aanzeilen
he/she/it will do
zullen aanzeilen
we will do
zullen aanzeilen
you all will do
zullen aanzeilen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanzeilen
I would do
zou aanzeilen
you would do
zou aanzeilen
he/she/it would do
zouden aanzeilen
we would do
zouden aanzeilen
you all would do
zouden aanzeilen
they would do
Subjunctive bijzin mood
aanzeile
I do
aanzeile
you do
aanzeile
he/she/it do
aanzeile
we do
aanzeile
you all do
aanzeile
they do
Du
Ihr
Imperative mood
zeil aan
do
zeilt aan
do

Examples of aanzeilen

Example in DutchTranslation in English
Als je de wind niet kunt veranderen, pas je je zeil aan.Yeah, I do. I could get 200, easy.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanzeggen
instigate
aanzetten
do
aanzeulen
drag along

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?