Aankleden (to accuse) conjugation

Dutch

Conjugation of aankleden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kleed aan
I accuse
kleedt aan
you accuse
kleedt aan
he/she/it accuses
kleden aan
we accuse
kleden aan
you all accuse
kleden aan
they accuse
Present perfect tense
heb aangekleed
I have accused
hebt aangekleed
you have accused
heeft aangekleed
he/she/it has accused
hebben aangekleed
we have accused
hebben aangekleed
you all have accused
hebben aangekleed
they have accused
Past tense
kleedde aan
I accused
kleedde aan
you accused
kleedde aan
he/she/it accused
kleedden aan
we accused
kleedden aan
you all accused
kleedden aan
they accused
Future tense
zal aankleden
I will accuse
zult aankleden
you will accuse
zal aankleden
he/she/it will accuse
zullen aankleden
we will accuse
zullen aankleden
you all will accuse
zullen aankleden
they will accuse
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aankleden
I would accuse
zou aankleden
you would accuse
zou aankleden
he/she/it would accuse
zouden aankleden
we would accuse
zouden aankleden
you all would accuse
zouden aankleden
they would accuse
Subjunctive mood
klede aan
I accuse
klede aan
you accuse
klede aan
he/she/it accuse
klede aan
we accuse
klede aan
you all accuse
klede aan
they accuse
Past perfect tense
had aangekleed
I had accused
had aangekleed
you had accused
had aangekleed
he/she/it had accused
hadden aangekleed
we had accused
hadden aangekleed
you all had accused
hadden aangekleed
they had accused
Future perf.
zal aangekleed hebben
I will have accused
zal aangekleed hebben
you will have accused
zal aangekleed hebben
he/she/it will have accused
zullen aangekleed hebben
we will have accused
zullen aangekleed hebben
you all will have accused
zullen aangekleed hebben
they will have accused
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangekleed hebben
I would have accused
zou aangekleed hebben
you would have accused
zou aangekleed hebben
he/she/it would have accused
zouden aangekleed hebben
we would have accused
zouden aangekleed hebben
you all would have accused
zouden aangekleed hebben
they would have accused
Present bijzin tense
aankleed
I accuse
aankleedt
you accuse
aankleedt
he/she/it accuses
aankleden
we accuse
aankleden
you all accuse
aankleden
they accuse
Past bijzin tense
aankleedde
I accused
aankleedde
you accused
aankleedde
he/she/it accused
aankleedden
we accused
aankleedden
you all accused
aankleedden
they accused
Future bijzin tense
zal aankleden
I will accuse
zult aankleden
you will accuse
zal aankleden
he/she/it will accuse
zullen aankleden
we will accuse
zullen aankleden
you all will accuse
zullen aankleden
they will accuse
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aankleden
I would accuse
zou aankleden
you would accuse
zou aankleden
he/she/it would accuse
zouden aankleden
we would accuse
zouden aankleden
you all would accuse
zouden aankleden
they would accuse
Subjunctive bijzin mood
aanklede
I accuse
aanklede
you accuse
aanklede
he/she/it accuse
aanklede
we accuse
aanklede
you all accuse
aanklede
they accuse
Du
Ihr
Imperative mood
kleed aan
accuse
kleedt aan
accuse

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanbieden
work hard
aanklagen
accuse
aankleven
do
aankloten
do
aansmeden
do
aantreden
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'accuse':

None found.
Learning languages?