Uittanden (to pink) conjugation

Dutch

Conjugation of uittanden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
tand uit
I pink
tandt uit
you pink
tandt uit
he/she/it pinks
tanden uit
we pink
tanden uit
you all pink
tanden uit
they pink
Present perfect tense
heb uitgetand
I have pinked
hebt uitgetand
you have pinked
heeft uitgetand
he/she/it has pinked
hebben uitgetand
we have pinked
hebben uitgetand
you all have pinked
hebben uitgetand
they have pinked
Past tense
tandde uit
I pinked
tandde uit
you pinked
tandde uit
he/she/it pinked
tandden uit
we pinked
tandden uit
you all pinked
tandden uit
they pinked
Future tense
zal uittanden
I will pink
zult uittanden
you will pink
zal uittanden
he/she/it will pink
zullen uittanden
we will pink
zullen uittanden
you all will pink
zullen uittanden
they will pink
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uittanden
I would pink
zou uittanden
you would pink
zou uittanden
he/she/it would pink
zouden uittanden
we would pink
zouden uittanden
you all would pink
zouden uittanden
they would pink
Subjunctive mood
tande uit
I pink
tande uit
you pink
tande uit
he/she/it pink
tande uit
we pink
tande uit
you all pink
tande uit
they pink
Past perfect tense
had uitgetand
I had pinked
had uitgetand
you had pinked
had uitgetand
he/she/it had pinked
hadden uitgetand
we had pinked
hadden uitgetand
you all had pinked
hadden uitgetand
they had pinked
Future perf.
zal uitgetand hebben
I will have pinked
zal uitgetand hebben
you will have pinked
zal uitgetand hebben
he/she/it will have pinked
zullen uitgetand hebben
we will have pinked
zullen uitgetand hebben
you all will have pinked
zullen uitgetand hebben
they will have pinked
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgetand hebben
I would have pinked
zou uitgetand hebben
you would have pinked
zou uitgetand hebben
he/she/it would have pinked
zouden uitgetand hebben
we would have pinked
zouden uitgetand hebben
you all would have pinked
zouden uitgetand hebben
they would have pinked
Present bijzin tense
uittand
I pink
uittandt
you pink
uittandt
he/she/it pinks
uittanden
we pink
uittanden
you all pink
uittanden
they pink
Past bijzin tense
uittandde
I pinked
uittandde
you pinked
uittandde
he/she/it pinked
uittandden
we pinked
uittandden
you all pinked
uittandden
they pinked
Future bijzin tense
zal uittanden
I will pink
zult uittanden
you will pink
zal uittanden
he/she/it will pink
zullen uittanden
we will pink
zullen uittanden
you all will pink
zullen uittanden
they will pink
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uittanden
I would pink
zou uittanden
you would pink
zou uittanden
he/she/it would pink
zouden uittanden
we would pink
zouden uittanden
you all would pink
zouden uittanden
they would pink
Subjunctive bijzin mood
uittande
I pink
uittande
you pink
uittande
he/she/it pink
uittande
we pink
uittande
you all pink
uittande
they pink
Du
Ihr
Imperative mood
tand uit
pink
tandt uit
pink

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

uitmonden
do
uitponden
do
uitronden
do
uittappen
do
uittarten
defy
uittreden
resign
uitvinden
invent
uitzenden
emit

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'pink':

None found.
Learning languages?