Uitglippen (to do) conjugation

Dutch
3 examples

Conjugation of uitglippen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
glip uit
I do
glipt uit
you do
glipt uit
he/she/it does
glippen uit
we do
glippen uit
you all do
glippen uit
they do
Present perfect tense
ben uitgeglipt
I have done
bent uitgeglipt
you have done
is uitgeglipt
he/she/it has done
zijn uitgeglipt
we have done
zijn uitgeglipt
you all have done
zijn uitgeglipt
they have done
Past tense
glipte uit
I did
glipte uit
you did
glipte uit
he/she/it did
glipten uit
we did
glipten uit
you all did
glipten uit
they did
Future tense
zal uitglippen
I will do
zult uitglippen
you will do
zal uitglippen
he/she/it will do
zullen uitglippen
we will do
zullen uitglippen
you all will do
zullen uitglippen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitglippen
I would do
zou uitglippen
you would do
zou uitglippen
he/she/it would do
zouden uitglippen
we would do
zouden uitglippen
you all would do
zouden uitglippen
they would do
Subjunctive mood
glippe uit
I do
glippe uit
you do
glippe uit
he/she/it do
glippe uit
we do
glippe uit
you all do
glippe uit
they do
Past perfect tense
was uitgeglipt
I had done
was uitgeglipt
you had done
was uitgeglipt
he/she/it had done
waren uitgeglipt
we had done
waren uitgeglipt
you all had done
waren uitgeglipt
they had done
Future perf.
zal uitgeglipt zijn
I will have done
zal uitgeglipt zijn
you will have done
zal uitgeglipt zijn
he/she/it will have done
zullen uitgeglipt zijn
we will have done
zullen uitgeglipt zijn
you all will have done
zullen uitgeglipt zijn
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgeglipt zijn
I would have done
zou uitgeglipt zijn
you would have done
zou uitgeglipt zijn
he/she/it would have done
zouden uitgeglipt zijn
we would have done
zouden uitgeglipt zijn
you all would have done
zouden uitgeglipt zijn
they would have done
Present bijzin tense
uitglip
I do
uitglipt
you do
uitglipt
he/she/it does
uitglippen
we do
uitglippen
you all do
uitglippen
they do
Past bijzin tense
uitglipte
I did
uitglipte
you did
uitglipte
he/she/it did
uitglipten
we did
uitglipten
you all did
uitglipten
they did
Future bijzin tense
zal uitglippen
I will do
zult uitglippen
you will do
zal uitglippen
he/she/it will do
zullen uitglippen
we will do
zullen uitglippen
you all will do
zullen uitglippen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitglippen
I would do
zou uitglippen
you would do
zou uitglippen
he/she/it would do
zouden uitglippen
we would do
zouden uitglippen
you all would do
zouden uitglippen
they would do
Subjunctive bijzin mood
uitglippe
I do
uitglippe
you do
uitglippe
he/she/it do
uitglippe
we do
uitglippe
you all do
uitglippe
they do
Du
Ihr
Imperative mood
glip uit
do
glipt uit
do

Examples of uitglippen

Example in DutchTranslation in English
Als ik dronken ben, of gelukkig, of na een ruzie, of tijdens een ruzie... wanneer er dingen uitglippen, maar dat nooit.When I'm drunk, or happy... or after a fight, or in the middle of one... when things slip out, this never does.
De achterdeur uitglippen als zij binnenkomt?What, slip out the back door as she comes in the front?
Ik ben altijd degene geweest die de achterdeur uitglipt voordat het feest voorbij is... zonder eigenlijk... ook maar iets te zeggen.I've always been the one that slips out the back door before the party's over without saying... much of anything, really.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

ontglippen
slip
uitglijden
slip
uitknippen
cut out

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?