Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Tafelen (to tackle) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
tafel
tafelt
tafelt
tafelen
tafelen
tafelen
Present perfect tense
heb getafeld
hebt getafeld
heeft getafeld
hebben getafeld
hebben getafeld
hebben getafeld
Past tense
tafelde
tafelde
tafelde
tafelden
tafelden
tafelden
Future tense
zal tafelen
zult tafelen
zal tafelen
zullen tafelen
zullen tafelen
zullen tafelen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou tafelen
zou tafelen
zou tafelen
zouden tafelen
zouden tafelen
zouden tafelen
Subjunctive mood
tafele
tafele
tafele
tafele
tafele
tafele
Past perfect tense
had getafeld
had getafeld
had getafeld
hadden getafeld
hadden getafeld
hadden getafeld
Future perf.
zal getafeld hebben
zal getafeld hebben
zal getafeld hebben
zullen getafeld hebben
zullen getafeld hebben
zullen getafeld hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou getafeld hebben
zou getafeld hebben
zou getafeld hebben
zouden getafeld hebben
zouden getafeld hebben
zouden getafeld hebben
Du
Ihr
Imperative mood
tafel
tafelt

Examples of tafelen

Example in DutchTranslation in English
Hij doet een tackle in het vierde kwartier... van achteren gepakt door Clayhorn... De tafel aan het schoonmaken?He breaks the tackle inside the fourth, grabbed from behind by clayborn... And brought down all... Clearing the table?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

rafelen
fray
takelen
tackle
titelen
title

Similar but longer

natafelen
linger

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'tackle':

None found.