Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Opbraden (to do) conjugation

Dutch
2 examples

Conjugation of opbraden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
braad op
I do
braadt op
you do
braadt op
he/she/it does
braden op
we do
braden op
you all do
braden op
they do
Present perfect tense
heb opgebraden
I have done
hebt opgebraden
you have done
heeft opgebraden
he/she/it has done
hebben opgebraden
we have done
hebben opgebraden
you all have done
hebben opgebraden
they have done
Past tense
braadde op
I did
braadde op
you did
braadde op
he/she/it did
braadden op
we did
braadden op
you all did
braadden op
they did
Future tense
zal opbraden
I will do
zult opbraden
you will do
zal opbraden
he/she/it will do
zullen opbraden
we will do
zullen opbraden
you all will do
zullen opbraden
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou opbraden
I would do
zou opbraden
you would do
zou opbraden
he/she/it would do
zouden opbraden
we would do
zouden opbraden
you all would do
zouden opbraden
they would do
Subjunctive mood
brade op
I do
brade op
you do
brade op
he/she/it do
brade op
we do
brade op
you all do
brade op
they do
Past perfect tense
had opgebraden
I had done
had opgebraden
you had done
had opgebraden
he/she/it had done
hadden opgebraden
we had done
hadden opgebraden
you all had done
hadden opgebraden
they had done
Future perf.
zal opgebraden hebben
I will have done
zal opgebraden hebben
you will have done
zal opgebraden hebben
he/she/it will have done
zullen opgebraden hebben
we will have done
zullen opgebraden hebben
you all will have done
zullen opgebraden hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou opgebraden hebben
I would have done
zou opgebraden hebben
you would have done
zou opgebraden hebben
he/she/it would have done
zouden opgebraden hebben
we would have done
zouden opgebraden hebben
you all would have done
zouden opgebraden hebben
they would have done
Present bijzin tense
opbraad
I do
opbraadt
you do
opbraadt
he/she/it does
opbraden
we do
opbraden
you all do
opbraden
they do
Past bijzin tense
opbraadde
I did
opbraadde
you did
opbraadde
he/she/it did
opbraadden
we did
opbraadden
you all did
opbraadden
they did
Future bijzin tense
zal opbraden
I will do
zult opbraden
you will do
zal opbraden
he/she/it will do
zullen opbraden
we will do
zullen opbraden
you all will do
zullen opbraden
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou opbraden
I would do
zou opbraden
you would do
zou opbraden
he/she/it would do
zouden opbraden
we would do
zouden opbraden
you all would do
zouden opbraden
they would do
Subjunctive bijzin mood
opbrade
I do
opbrade
you do
opbrade
he/she/it do
opbrade
we do
opbrade
you all do
opbrade
they do
Du
Ihr
Imperative mood
braad op
do
braadt op
do

Examples of opbraden

Example in DutchTranslation in English
Er is een groot verschil in straf, voor het stelen van juwelen... en braden op de elektrische stoel.There's a big difference between doing a little time for stealing jewels... and, you know, frying in the electric chair.
Wat je moet doen is dit laten braden op 230 graden... zodat de bovenkant knapperig blijft, en de binnenkant lekker en vochtig.All right, so what you want to do... you want to broil this - at about 450 degrees... - Okay.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

ontraden
dissuade
opbieden
make a higher bid
opbinden
bind up
opbreken
do

Similar but longer

opbranden
burn

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.