Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Ontpakken (to unpack) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
ontpak
ontpakt
ontpakt
ontpakken
ontpakken
ontpakken
Present perfect tense
heb ontpakt
hebt ontpakt
heeft ontpakt
hebben ontpakt
hebben ontpakt
hebben ontpakt
Past tense
ontpakte
ontpakte
ontpakte
ontpakten
ontpakten
ontpakten
Future tense
zal ontpakken
zult ontpakken
zal ontpakken
zullen ontpakken
zullen ontpakken
zullen ontpakken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou ontpakken
zou ontpakken
zou ontpakken
zouden ontpakken
zouden ontpakken
zouden ontpakken
Subjunctive mood
ontpakke
ontpakke
ontpakke
ontpakke
ontpakke
ontpakke
Past perfect tense
had ontpakt
had ontpakt
had ontpakt
hadden ontpakt
hadden ontpakt
hadden ontpakt
Future perf.
zal ontpakt hebben
zal ontpakt hebben
zal ontpakt hebben
zullen ontpakt hebben
zullen ontpakt hebben
zullen ontpakt hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou ontpakt hebben
zou ontpakt hebben
zou ontpakt hebben
zouden ontpakt hebben
zouden ontpakt hebben
zouden ontpakt hebben
Du
Ihr
Imperative mood
ontpak
ontpakt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

ontdekken
discover
ontlokken
provoke
ontrukken
wrest from
uitpakken
unwrap

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'unpack':

None found.