Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Lispelen (to lisp) conjugation

Dutch
13 examples

Conjugation of lispelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
lispel
I lisp
lispelt
you lisp
lispelt
he/she/it lisps
lispelen
we lisp
lispelen
you all lisp
lispelen
they lisp
Present perfect tense
heb gelispeld
I have lisped
hebt gelispeld
you have lisped
heeft gelispeld
he/she/it has lisped
hebben gelispeld
we have lisped
hebben gelispeld
you all have lisped
hebben gelispeld
they have lisped
Past tense
lispelde
I lisped
lispelde
you lisped
lispelde
he/she/it lisped
lispelden
we lisped
lispelden
you all lisped
lispelden
they lisped
Future tense
zal lispelen
I will lisp
zult lispelen
you will lisp
zal lispelen
he/she/it will lisp
zullen lispelen
we will lisp
zullen lispelen
you all will lisp
zullen lispelen
they will lisp
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou lispelen
I would lisp
zou lispelen
you would lisp
zou lispelen
he/she/it would lisp
zouden lispelen
we would lisp
zouden lispelen
you all would lisp
zouden lispelen
they would lisp
Subjunctive mood
lispele
I lisp
lispele
you lisp
lispele
he/she/it lisp
lispele
we lisp
lispele
you all lisp
lispele
they lisp
Past perfect tense
had gelispeld
I had lisped
had gelispeld
you had lisped
had gelispeld
he/she/it had lisped
hadden gelispeld
we had lisped
hadden gelispeld
you all had lisped
hadden gelispeld
they had lisped
Future perf.
zal gelispeld hebben
I will have lisped
zal gelispeld hebben
you will have lisped
zal gelispeld hebben
he/she/it will have lisped
zullen gelispeld hebben
we will have lisped
zullen gelispeld hebben
you all will have lisped
zullen gelispeld hebben
they will have lisped
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gelispeld hebben
I would have lisped
zou gelispeld hebben
you would have lisped
zou gelispeld hebben
he/she/it would have lisped
zouden gelispeld hebben
we would have lisped
zouden gelispeld hebben
you all would have lisped
zouden gelispeld hebben
they would have lisped
Du
Ihr
Imperative mood
lispel
lisp
lispelt
lisp

Examples of lispelen

Example in DutchTranslation in English
En door mijn lispelen...And my lisp...
En nu begin ik te lispelen.And now I have a lisp.
Het lispelen van twee kinderen in de tuin, noem je dat liefde?But she loves the blind man. Do you call the lisping of two children in a garden love?
Jij vindt me een heer omdat ik laken draag en kan lispelen?You think me a gentleman because I have linen and can manage a lisp.
Kijk, je gaat nooit een man ontmoeten die niet van het lispelen houdt.L-look, y-you're never gonna meet a guy who doesn't like that lispy thing.
Daar lispel ik van.You can't say that word without a lisp.
Klinkt alsof ik lispel. Niet waar?Sounds like I'm lisping, doesn't it?
Wat lispel je leuk.Cute lisp.
- Ze lispelt wat.- She has a lisp.
De laatste NCIS medewerkster die Hetty bespioneerde lispelt permanent.Okay, the last NCIS employee to spy on Hetty now has a permanent lisp.
En hij lispelt als hij zat is.And he lisps when he's drunk.
Hij is klein, hij lispelt.He's short, he lisps...
Ik bedoelde dat hij lispelt.l meant a lisp.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afspelen
play
bespelen
play
haspelen
reel
inspelen
do
naspelen
reenact
omspelen
do
opspelen
strike up
wispelen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

leewieken
do
lenen
borrow
lichten
shine
liggen
be situated
lijden
suffer
liplezen
lipread
liquideren
liquidate
lispen
do
losgaan
go nuts
loshangen
hang loose

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'lisp':

None found.