Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Koten (to do) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
koot
koot
koot
koten
koten
koten
Present perfect tense
heb gekoot
hebt gekoot
heeft gekoot
hebben gekoot
hebben gekoot
hebben gekoot
Past tense
kootte
kootte
kootte
kootten
kootten
kootten
Future tense
zal koten
zult koten
zal koten
zullen koten
zullen koten
zullen koten
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou koten
zou koten
zou koten
zouden koten
zouden koten
zouden koten
Subjunctive mood
kote
kote
kote
kote
kote
kote
Past perfect tense
had gekoot
had gekoot
had gekoot
hadden gekoot
hadden gekoot
hadden gekoot
Future perf.
zal gekoot hebben
zal gekoot hebben
zal gekoot hebben
zullen gekoot hebben
zullen gekoot hebben
zullen gekoot hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gekoot hebben
zou gekoot hebben
zou gekoot hebben
zouden gekoot hebben
zouden gekoot hebben
zouden gekoot hebben
Du
Ihr
Imperative mood
koot
koot

Examples of koten

Example in DutchTranslation in English
Maar je moet er wel de koten voor hebben.Anyone can do it if you've got a set of balls, yeah? You've got it?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

atten
gulp down
baten
avail
boten
do
buten
do
daten
date
enten
inoculate
etten
do
haten
hate
heten
be called
kaden
do
kaken
cackle
kalen
bald
kamen
do
kanen
do
kapen
hijack

Similar but longer

kloten
balls
korsten
scab
korten
shorten
kosten
cost
koteren
do
kotsen
puke
kouten
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.