Imponeren (to impress) conjugation

Dutch
23 examples

Conjugation of imponeren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
imponeer
I impress
imponeert
you impress
imponeert
he/she/it impresses
imponeren
we impress
imponeren
you all impress
imponeren
they impress
Present perfect tense
heb geïmponeerd
I have impressed
hebt geïmponeerd
you have impressed
heeft geïmponeerd
he/she/it has impressed
hebben geïmponeerd
we have impressed
hebben geïmponeerd
you all have impressed
hebben geïmponeerd
they have impressed
Past tense
imponeerde
I impressed
imponeerde
you impressed
imponeerde
he/she/it impressed
imponeerden
we impressed
imponeerden
you all impressed
imponeerden
they impressed
Future tense
zal imponeren
I will impress
zult imponeren
you will impress
zal imponeren
he/she/it will impress
zullen imponeren
we will impress
zullen imponeren
you all will impress
zullen imponeren
they will impress
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou imponeren
I would impress
zou imponeren
you would impress
zou imponeren
he/she/it would impress
zouden imponeren
we would impress
zouden imponeren
you all would impress
zouden imponeren
they would impress
Subjunctive mood
imponere
I impress
imponere
you impress
imponere
he/she/it impress
imponere
we impress
imponere
you all impress
imponere
they impress
Past perfect tense
had geïmponeerd
I had impressed
had geïmponeerd
you had impressed
had geïmponeerd
he/she/it had impressed
hadden geïmponeerd
we had impressed
hadden geïmponeerd
you all had impressed
hadden geïmponeerd
they had impressed
Future perf.
zal geïmponeerd hebben
I will have impressed
zal geïmponeerd hebben
you will have impressed
zal geïmponeerd hebben
he/she/it will have impressed
zullen geïmponeerd hebben
we will have impressed
zullen geïmponeerd hebben
you all will have impressed
zullen geïmponeerd hebben
they will have impressed
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geïmponeerd hebben
I would have impressed
zou geïmponeerd hebben
you would have impressed
zou geïmponeerd hebben
he/she/it would have impressed
zouden geïmponeerd hebben
we would have impressed
zouden geïmponeerd hebben
you all would have impressed
zouden geïmponeerd hebben
they would have impressed
Du
Ihr
Imperative mood
imponeer
impress
imponeert
impress

Examples of imponeren

Example in DutchTranslation in English
'Verwijzingen naar ander werk zullen examinatoren imponeren' zei je."Reference to other works will impress the examiners," you said.
- De toelatings comite zei dat ik hen moest imponeren, toch?The admissions committee said I needed to impress them, right?
- Dit is niet het moment om Emma te imponeren.I can do better than that. You know what? Now's not the time to try to impress Emma.
- Het meisje dat jou zo 'leuk' vindt... en wilde imponeren door zoveel Jack te drinken?- The girl who thinks you're too nice? The one you tried to impress by drinking a fifth of Jack?
- Hij wil Nadine imponeren.- He's just doing it to impress Nadine
Dus vind het kindermeisje, imponeer Captain Raydor, Laten iets goeds zoeken dat we de burgemeester kunnen vertellen.So find the nanny, impress Captain Raydor, let's have something good to tell the mayor.
Het was ook mijn "imponeer een date met mijn Spaans" restaurant.It was also my "impress a date with my Spanish" restaurante.
Wees gewoon jezelf, dan imponeer je iedereen.You would impress anyone.
- Het imponeert mij.- It impressed me.
Als je ze imponeert, zit deze beweging vanaf morgen in de lift... en dan staan wij over zes maanden op de voorpagina van de New York Times.They've come to see you. If you impress them... if you do what I know you can, this movement will be up and running by tomorrow. And we will be on the front page of "The New Uork Times" in six months.
Als één koningin de edelen al imponeert, hoe zullen twee koninginnen dat wel niet zijn?If one queen impresses the nobles, how much better would two queens be?
Dappere acties - dat is wat de dames echt imponeert.Acts of bravery - that's what really impresses the ladies.
Dat imponeert me echt niet hoor.It's not impressing me, you know.
- Een beetje te geïmponeerd.A little too impressed. What do you mean?
- Ik ben geïmponeerd.Nice try. I'm impressed.
- en was erg geïmponeerd.I was very impressed with...
- geïmponeerd door uw kwalificaties.I'm so impressed with your credentials.
Agent Curtis, ik weet zeker dat over de jaren u een dame of twee geïmponeerd heeft... door haar een rondleiding van het bureau te geven?Officer... Curtis, uh, I'm sure over the years, you've impressed a lady or two by giving her a tour of the station.
Als jij haar imponeerde is dat voor jou.So if you impressed her, that's on you.
Dit? Dit is een cadeautje van mij voor jou, omdat je mij imponeerde.This is a gift from me to you because you impressed me.
Het imponeerde Ross.- It impressed Ross.
Hij gebruikte een encryptie die zelfs Toast imponeerde.Turns out he had an encryption method that impressed Toast.
Ik ben er zeker van, dat jouw liesblessure hem imponeerde.I am sure, You are pulling your groin muscle and really impressed him.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

deponeren
deposit
exponeren
exhibit
intoneren
intone
opponeren
oppose
seponeren
shelve

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

hompelen
hobble
hypnotiseren
hypnotise
hyven
do
ijzen
freeze
imkeren
do
imploderen
implode
importeren
import
inclineren
do
indagen
do
indalen
descend

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'impress':

None found.
Learning languages?