Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Hakselen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
haksel
hakselt
hakselt
hakselen
hakselen
hakselen
Present perfect tense
heb gehakseld
hebt gehakseld
heeft gehakseld
hebben gehakseld
hebben gehakseld
hebben gehakseld
Past tense
hakselde
hakselde
hakselde
hakselden
hakselden
hakselden
Future tense
zal hakselen
zult hakselen
zal hakselen
zullen hakselen
zullen hakselen
zullen hakselen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou hakselen
zou hakselen
zou hakselen
zouden hakselen
zouden hakselen
zouden hakselen
Subjunctive mood
haksele
haksele
haksele
haksele
haksele
haksele
Past perfect tense
had gehakseld
had gehakseld
had gehakseld
hadden gehakseld
hadden gehakseld
hadden gehakseld
Future perf.
zal gehakseld hebben
zal gehakseld hebben
zal gehakseld hebben
zullen gehakseld hebben
zullen gehakseld hebben
zullen gehakseld hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gehakseld hebben
zou gehakseld hebben
zou gehakseld hebben
zouden gehakseld hebben
zouden gehakseld hebben
zouden gehakseld hebben
Du
Ihr
Imperative mood
haksel
hakselt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

hachelen
do
hakkelen
do
handelen
act
haspelen
reel
hosselen
do
husselen
shuffle
hutselen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.