Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Epateren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
epateer
epateert
epateert
epateren
epateren
epateren
Present perfect tense
heb geëpateerd
hebt geëpateerd
heeft geëpateerd
hebben geëpateerd
hebben geëpateerd
hebben geëpateerd
Past tense
epateerde
epateerde
epateerde
epateerden
epateerden
epateerden
Future tense
zal epateren
zult epateren
zal epateren
zullen epateren
zullen epateren
zullen epateren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou epateren
zou epateren
zou epateren
zouden epateren
zouden epateren
zouden epateren
Subjunctive mood
epatere
epatere
epatere
epatere
epatere
epatere
Past perfect tense
had geëpateerd
had geëpateerd
had geëpateerd
hadden geëpateerd
hadden geëpateerd
hadden geëpateerd
Future perf.
zal geëpateerd hebben
zal geëpateerd hebben
zal geëpateerd hebben
zullen geëpateerd hebben
zullen geëpateerd hebben
zullen geëpateerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geëpateerd hebben
zou geëpateerd hebben
zou geëpateerd hebben
zouden geëpateerd hebben
zouden geëpateerd hebben
zouden geëpateerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
epateer
epateert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

epileren
do
flateren
flat honor
klateren
gurgle
plateren
plat
snateren
cackle

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.