Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Eleveren (to elevate) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
eleveer
eleveert
eleveert
eleveren
eleveren
eleveren
Present perfect tense
heb geëleveerd
hebt geëleveerd
heeft geëleveerd
hebben geëleveerd
hebben geëleveerd
hebben geëleveerd
Past tense
eleveerde
eleveerde
eleveerde
eleveerden
eleveerden
eleveerden
Future tense
zal eleveren
zult eleveren
zal eleveren
zullen eleveren
zullen eleveren
zullen eleveren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou eleveren
zou eleveren
zou eleveren
zouden eleveren
zouden eleveren
zouden eleveren
Subjunctive mood
elevere
elevere
elevere
elevere
elevere
elevere
Past perfect tense
had geëleveerd
had geëleveerd
had geëleveerd
hadden geëleveerd
hadden geëleveerd
hadden geëleveerd
Future perf.
zal geëleveerd hebben
zal geëleveerd hebben
zal geëleveerd hebben
zullen geëleveerd hebben
zullen geëleveerd hebben
zullen geëleveerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geëleveerd hebben
zou geëleveerd hebben
zou geëleveerd hebben
zouden geëleveerd hebben
zouden geëleveerd hebben
zouden geëleveerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
eleveer
eleveert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

elideren
elide

Similar but longer

releveren
relay
toeleveren
supply

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'elevate':

None found.