Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Elideren (to elide) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
elideer
elideert
elideert
elideren
elideren
elideren
Present perfect tense
heb geëlideerd
hebt geëlideerd
heeft geëlideerd
hebben geëlideerd
hebben geëlideerd
hebben geëlideerd
Past tense
elideerde
elideerde
elideerde
elideerden
elideerden
elideerden
Future tense
zal elideren
zult elideren
zal elideren
zullen elideren
zullen elideren
zullen elideren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou elideren
zou elideren
zou elideren
zouden elideren
zouden elideren
zouden elideren
Subjunctive mood
elidere
elidere
elidere
elidere
elidere
elidere
Past perfect tense
had geëlideerd
had geëlideerd
had geëlideerd
hadden geëlideerd
hadden geëlideerd
hadden geëlideerd
Future perf.
zal geëlideerd hebben
zal geëlideerd hebben
zal geëlideerd hebben
zullen geëlideerd hebben
zullen geëlideerd hebben
zullen geëlideerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geëlideerd hebben
zou geëlideerd hebben
zou geëlideerd hebben
zouden geëlideerd hebben
zouden geëlideerd hebben
zouden geëlideerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
elideer
elideert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

eleveren
elevate
eroderen
do
oxideren
oxidize
seideren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'elide':

None found.