Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Desisteren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
desisteer
desisteert
desisteert
desisteren
desisteren
desisteren
Present perfect tense
heb gedesisteerd
hebt gedesisteerd
heeft gedesisteerd
hebben gedesisteerd
hebben gedesisteerd
hebben gedesisteerd
Past tense
desisteerde
desisteerde
desisteerde
desisteerden
desisteerden
desisteerden
Future tense
zal desisteren
zult desisteren
zal desisteren
zullen desisteren
zullen desisteren
zullen desisteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou desisteren
zou desisteren
zou desisteren
zouden desisteren
zouden desisteren
zouden desisteren
Subjunctive mood
desistere
desistere
desistere
desistere
desistere
desistere
Past perfect tense
had gedesisteerd
had gedesisteerd
had gedesisteerd
hadden gedesisteerd
hadden gedesisteerd
hadden gedesisteerd
Future perf.
zal gedesisteerd hebben
zal gedesisteerd hebben
zal gedesisteerd hebben
zullen gedesisteerd hebben
zullen gedesisteerd hebben
zullen gedesisteerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gedesisteerd hebben
zou gedesisteerd hebben
zou gedesisteerd hebben
zouden gedesisteerd hebben
zouden gedesisteerd hebben
zouden gedesisteerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
desisteer
desisteert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

assisteren
assist
degusteren
taste
deserteren
leaven
insisteren
insist
resisteren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.