Completeren (to complement) conjugation

Dutch
2 examples

Conjugation of completeren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
completeer
I complement
completeert
you complement
completeert
he/she/it complements
completeren
we complement
completeren
you all complement
completeren
they complement
Present perfect tense
heb gecompleteerd
I have complemented
hebt gecompleteerd
you have complemented
heeft gecompleteerd
he/she/it has complemented
hebben gecompleteerd
we have complemented
hebben gecompleteerd
you all have complemented
hebben gecompleteerd
they have complemented
Past tense
completeerde
I complemented
completeerde
you complemented
completeerde
he/she/it complemented
completeerden
we complemented
completeerden
you all complemented
completeerden
they complemented
Future tense
zal completeren
I will complement
zult completeren
you will complement
zal completeren
he/she/it will complement
zullen completeren
we will complement
zullen completeren
you all will complement
zullen completeren
they will complement
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou completeren
I would complement
zou completeren
you would complement
zou completeren
he/she/it would complement
zouden completeren
we would complement
zouden completeren
you all would complement
zouden completeren
they would complement
Subjunctive mood
completere
I complement
completere
you complement
completere
he/she/it complement
completere
we complement
completere
you all complement
completere
they complement
Past perfect tense
had gecompleteerd
I had complemented
had gecompleteerd
you had complemented
had gecompleteerd
he/she/it had complemented
hadden gecompleteerd
we had complemented
hadden gecompleteerd
you all had complemented
hadden gecompleteerd
they had complemented
Future perf.
zal gecompleteerd hebben
I will have complemented
zal gecompleteerd hebben
you will have complemented
zal gecompleteerd hebben
he/she/it will have complemented
zullen gecompleteerd hebben
we will have complemented
zullen gecompleteerd hebben
you all will have complemented
zullen gecompleteerd hebben
they will have complemented
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gecompleteerd hebben
I would have complemented
zou gecompleteerd hebben
you would have complemented
zou gecompleteerd hebben
he/she/it would have complemented
zouden gecompleteerd hebben
we would have complemented
zouden gecompleteerd hebben
you all would have complemented
zouden gecompleteerd hebben
they would have complemented
Du
Ihr
Imperative mood
completeer
complement
completeert
complement

Examples of completeren

Example in DutchTranslation in English
Fluitjesoorbellen en honkbalpet completeren deze outfit... voor meisjes die de toon zetten.Her whistle earrings and necklace and black baseball cap... complement this carefree and spirited look with the girl... who's playing the field and calling all the plays.
Jij zoekt iemand om je leven te completeren niet om dat te delen.You want somebody to complement your life, Shirley, as opposed to being part of it.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

compacteren
compact
compliceren
complicate
composteren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

brunchen
brunch
cementeren
do
claimen
claim
coderen
encode
competiteren
do
complementeren
complement
compliceren
complicate
condenseren
condense
conflicteren
conflict
consacreren
consecrate

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'complement':

None found.
Learning languages?