Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Bekalken (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bekalk
bekalkt
bekalkt
bekalken
bekalken
bekalken
Present perfect tense
heb bekalkt
hebt bekalkt
heeft bekalkt
hebben bekalkt
hebben bekalkt
hebben bekalkt
Past tense
bekalkte
bekalkte
bekalkte
bekalkten
bekalkten
bekalkten
Future tense
zal bekalken
zult bekalken
zal bekalken
zullen bekalken
zullen bekalken
zullen bekalken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou bekalken
zou bekalken
zou bekalken
zouden bekalken
zouden bekalken
zouden bekalken
Subjunctive mood
bekalke
bekalke
bekalke
bekalke
bekalke
bekalke
Past perfect tense
had bekalkt
had bekalkt
had bekalkt
hadden bekalkt
hadden bekalkt
hadden bekalkt
Future perf.
zal bekalkt hebben
zal bekalkt hebben
zal bekalkt hebben
zullen bekalkt hebben
zullen bekalkt hebben
zullen bekalkt hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou bekalkt hebben
zou bekalkt hebben
zou bekalkt hebben
zouden bekalkt hebben
zouden bekalkt hebben
zouden bekalkt hebben
Du
Ihr
Imperative mood
bekalk
bekalkt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afkalken
do
bekakken
do
bekampen
fight
bekappen
cope
bekijken
convert
bevolken
fumble
bewolken
cloud
opkalken
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.