Afzetten (to amputate) conjugation

Dutch
7 examples

Conjugation of afzetten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
zet af
I amputate
zet af
you amputate
zet af
he/she/it amputates
zetten af
we amputate
zetten af
you all amputate
zetten af
they amputate
Present perfect tense
heb afgezet
I have amputated
hebt afgezet
you have amputated
heeft afgezet
he/she/it has amputated
hebben afgezet
we have amputated
hebben afgezet
you all have amputated
hebben afgezet
they have amputated
Past tense
zette af
I amputated
zette af
you amputated
zette af
he/she/it amputated
zetten af
we amputated
zetten af
you all amputated
zetten af
they amputated
Future tense
zal afzetten
I will amputate
zult afzetten
you will amputate
zal afzetten
he/she/it will amputate
zullen afzetten
we will amputate
zullen afzetten
you all will amputate
zullen afzetten
they will amputate
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afzetten
I would amputate
zou afzetten
you would amputate
zou afzetten
he/she/it would amputate
zouden afzetten
we would amputate
zouden afzetten
you all would amputate
zouden afzetten
they would amputate
Subjunctive mood
zette af
I amputate
zette af
you amputate
zette af
he/she/it amputate
zette af
we amputate
zette af
you all amputate
zette af
they amputate
Past perfect tense
had afgezet
I had amputated
had afgezet
you had amputated
had afgezet
he/she/it had amputated
hadden afgezet
we had amputated
hadden afgezet
you all had amputated
hadden afgezet
they had amputated
Future perf.
zal afgezet hebben
I will have amputated
zal afgezet hebben
you will have amputated
zal afgezet hebben
he/she/it will have amputated
zullen afgezet hebben
we will have amputated
zullen afgezet hebben
you all will have amputated
zullen afgezet hebben
they will have amputated
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgezet hebben
I would have amputated
zou afgezet hebben
you would have amputated
zou afgezet hebben
he/she/it would have amputated
zouden afgezet hebben
we would have amputated
zouden afgezet hebben
you all would have amputated
zouden afgezet hebben
they would have amputated
Present bijzin tense
afzet
I amputate
afzet
you amputate
afzet
he/she/it amputates
afzetten
we amputate
afzetten
you all amputate
afzetten
they amputate
Past bijzin tense
afzette
I amputated
afzette
you amputated
afzette
he/she/it amputated
afzetten
we amputated
afzetten
you all amputated
afzetten
they amputated
Future bijzin tense
zal afzetten
I will amputate
zult afzetten
you will amputate
zal afzetten
he/she/it will amputate
zullen afzetten
we will amputate
zullen afzetten
you all will amputate
zullen afzetten
they will amputate
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afzetten
I would amputate
zou afzetten
you would amputate
zou afzetten
he/she/it would amputate
zouden afzetten
we would amputate
zouden afzetten
you all would amputate
zouden afzetten
they would amputate
Subjunctive bijzin mood
afzette
I amputate
afzette
you amputate
afzette
he/she/it amputate
afzette
we amputate
afzette
you all amputate
afzette
they amputate
Du
Ihr
Imperative mood
zet af
amputate
zet af
amputate

Examples of afzetten

Example in DutchTranslation in English
Ik moest mijn vinger afzetten waar hij er in had gebeten.I had to amputate my finger where he bit it.
Op een bepaald moment moeten ze de hele zooi afzetten.At some stage they'll have to amputate the whole bloody lot.
Allebei haar benen waren afgezet.She got both her legs amputated at the brim.
Eén been is al afgezet, het rechter is geel met bruine vlekken.One leg is already amputated, the right one is yellow with brown stains.
Jazeker. Desondanks kreeg hij gangreen en werd zijn been afgezet.He still died of gangrene, with an amputated leg.
Twee dagen later werd het afgezet.Two days later, it was amputated.
Ziet u, toen mijn been werd afgezet... is mijn vrouw weggelopen naar haar moeder.well, one week after my leg got amputated, more or less, my wife moved in with her mother.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afbetten
dab
afjatten
do
afkatten
do
afmatten
exhaust
afrotten
do
afzeggen
cancel
afzeiken
put down
afzeilen
sail around
afzenden
do
afzengen
singe
afzeulen
do
afziften
do
afzitten
do
afzouten
do
bezetten
occupy

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'amputate':

None found.
Learning languages?