Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Afplekken (to do) conjugation

Dutch
6 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
plek af
plekt af
plekt af
plekken af
plekken af
plekken af
Present perfect tense
heb afgeplekt
hebt afgeplekt
heeft afgeplekt
hebben afgeplekt
hebben afgeplekt
hebben afgeplekt
Past tense
plekte af
plekte af
plekte af
plekten af
plekten af
plekten af
Future tense
zal afplekken
zult afplekken
zal afplekken
zullen afplekken
zullen afplekken
zullen afplekken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afplekken
zou afplekken
zou afplekken
zouden afplekken
zouden afplekken
zouden afplekken
Subjunctive mood
plekke af
plekke af
plekke af
plekke af
plekke af
plekke af
Past perfect tense
had afgeplekt
had afgeplekt
had afgeplekt
hadden afgeplekt
hadden afgeplekt
hadden afgeplekt
Future perf.
zal afgeplekt hebben
zal afgeplekt hebben
zal afgeplekt hebben
zullen afgeplekt hebben
zullen afgeplekt hebben
zullen afgeplekt hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgeplekt hebben
zou afgeplekt hebben
zou afgeplekt hebben
zouden afgeplekt hebben
zouden afgeplekt hebben
zouden afgeplekt hebben
Present bijzin tense
afplek
afplekt
afplekt
afplekken
afplekken
afplekken
Past bijzin tense
afplekte
afplekte
afplekte
afplekten
afplekten
afplekten
Future bijzin tense
zal afplekken
zult afplekken
zal afplekken
zullen afplekken
zullen afplekken
zullen afplekken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afplekken
zou afplekken
zou afplekken
zouden afplekken
zouden afplekken
zouden afplekken
Subjunctive bijzin mood
afplekke
afplekke
afplekke
afplekke
afplekke
afplekke
Du
Ihr
Imperative mood
plek af
plekt af

Examples of afplekken

Example in DutchTranslation in English
Dus Bella weet niet van deze plek af?So you say Bella don't know about this place, huh?
En sluit deze plek af, begrijp je me?And lock this place down,you understand?
Ik weet niets van jullie en deze plek af.I don't know anything about you. I don't know anything about this place.
Ik wil de hele plek af kunnen sluiten.I want this entire place locked down.
Ik zet u in die open plek af.I'll set you down in that clearing.
Ga plekken af waar hij kan zijn.Well, run down every place he can can be.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afplakken
tap
afpleiten
do
afpletten
do
afplukken
pluck
afprikken
do
afstekken
do
aftrekken
subtract
afvlekken
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.