Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Afdichten (to do) conjugation

Dutch
5 examples

Conjugation of afdichten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
dicht af
I do
dicht af
you do
dicht af
he/she/it does
dichten af
we do
dichten af
you all do
dichten af
they do
Present perfect tense
heb afgedicht
I have done
hebt afgedicht
you have done
heeft afgedicht
he/she/it has done
hebben afgedicht
we have done
hebben afgedicht
you all have done
hebben afgedicht
they have done
Past tense
dichtte af
I did
dichtte af
you did
dichtte af
he/she/it did
dichtten af
we did
dichtten af
you all did
dichtten af
they did
Future tense
zal afdichten
I will do
zult afdichten
you will do
zal afdichten
he/she/it will do
zullen afdichten
we will do
zullen afdichten
you all will do
zullen afdichten
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afdichten
I would do
zou afdichten
you would do
zou afdichten
he/she/it would do
zouden afdichten
we would do
zouden afdichten
you all would do
zouden afdichten
they would do
Subjunctive mood
dichte af
I do
dichte af
you do
dichte af
he/she/it do
dichte af
we do
dichte af
you all do
dichte af
they do
Past perfect tense
had afgedicht
I had done
had afgedicht
you had done
had afgedicht
he/she/it had done
hadden afgedicht
we had done
hadden afgedicht
you all had done
hadden afgedicht
they had done
Future perf.
zal afgedicht hebben
I will have done
zal afgedicht hebben
you will have done
zal afgedicht hebben
he/she/it will have done
zullen afgedicht hebben
we will have done
zullen afgedicht hebben
you all will have done
zullen afgedicht hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgedicht hebben
I would have done
zou afgedicht hebben
you would have done
zou afgedicht hebben
he/she/it would have done
zouden afgedicht hebben
we would have done
zouden afgedicht hebben
you all would have done
zouden afgedicht hebben
they would have done
Present bijzin tense
afdicht
I do
afdicht
you do
afdicht
he/she/it does
afdichten
we do
afdichten
you all do
afdichten
they do
Past bijzin tense
afdichtte
I did
afdichtte
you did
afdichtte
he/she/it did
afdichtten
we did
afdichtten
you all did
afdichtten
they did
Future bijzin tense
zal afdichten
I will do
zult afdichten
you will do
zal afdichten
he/she/it will do
zullen afdichten
we will do
zullen afdichten
you all will do
zullen afdichten
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afdichten
I would do
zou afdichten
you would do
zou afdichten
he/she/it would do
zouden afdichten
we would do
zouden afdichten
you all would do
zouden afdichten
they would do
Subjunctive bijzin mood
afdichte
I do
afdichte
you do
afdichte
he/she/it do
afdichte
we do
afdichte
you all do
afdichte
they do
Du
Ihr
Imperative mood
dicht af
do
dicht af
do

Examples of afdichten

Example in DutchTranslation in English
Doe het voordat ik klaar ben met afdichten.But do it before I seal this place up.
Eerst moeten we naar de kust van onze verdediging, Dus we zijn het afdichten van de poorten, verdubbeling beveiliging op de muren, instelling van een stadsbreed avondklok van zonsondergang tot zonsopgang.First we need to shore up our defenses, so we're sealing the gates, doubling security on the walls, instituting a citywide curfew from sundown to sunrise.
Ik moet de ramen opnieuw afdichten.l got to re-caulk the windows.
Kunnen we de scheur afdichten?Isn't there more we can do here? Seal the rupture?
Luister, man, ik denk niet dat plakband dit gaat afdichten.Listen, man, I don't think duct tape is going to stop this.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afhechten
do
aflichten
lift off
africhten
train
afvechten
do
afwachten
wait for
afzichten
do
afzuchten
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.