Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Afbouwen (to do) conjugation

Dutch
13 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bouw af
bouwt af
bouwt af
bouwen af
bouwen af
bouwen af
Present perfect tense
heb afgebouwd
hebt afgebouwd
heeft afgebouwd
hebben afgebouwd
hebben afgebouwd
hebben afgebouwd
Past tense
bouwde af
bouwde af
bouwde af
bouwden af
bouwden af
bouwden af
Future tense
zal afbouwen
zult afbouwen
zal afbouwen
zullen afbouwen
zullen afbouwen
zullen afbouwen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afbouwen
zou afbouwen
zou afbouwen
zouden afbouwen
zouden afbouwen
zouden afbouwen
Subjunctive mood
bouwe af
bouwe af
bouwe af
bouwe af
bouwe af
bouwe af
Past perfect tense
had afgebouwd
had afgebouwd
had afgebouwd
hadden afgebouwd
hadden afgebouwd
hadden afgebouwd
Future perf.
zal afgebouwd hebben
zal afgebouwd hebben
zal afgebouwd hebben
zullen afgebouwd hebben
zullen afgebouwd hebben
zullen afgebouwd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgebouwd hebben
zou afgebouwd hebben
zou afgebouwd hebben
zouden afgebouwd hebben
zouden afgebouwd hebben
zouden afgebouwd hebben
Present bijzin tense
afbouw
afbouwt
afbouwt
afbouwen
afbouwen
afbouwen
Past bijzin tense
afbouwde
afbouwde
afbouwde
afbouwden
afbouwden
afbouwden
Future bijzin tense
zal afbouwen
zult afbouwen
zal afbouwen
zullen afbouwen
zullen afbouwen
zullen afbouwen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afbouwen
zou afbouwen
zou afbouwen
zouden afbouwen
zouden afbouwen
zouden afbouwen
Subjunctive bijzin mood
afbouwe
afbouwe
afbouwe
afbouwe
afbouwe
afbouwe
Du
Ihr
Imperative mood
bouw af
bouwt af

Examples of afbouwen

Example in DutchTranslation in English
Degene waar ik het mee ging afbouwen na het huwelijk. Ze kreeg net een voedselvergiftiging.You know the one I was gonna phase out right after the wedding-- She just came down with food poisoning.
Een rustig afbouwen van een anderzijds vermoeiende... bestaan.A peaceful toning-down of an otherwise tiresome existence.
Ik zou wel willen afbouwen, maar...I'm thinking of cutting it down, but...
Laten we als redelijke mensen m'n schuld afbouwen.Let's just... sit down my... rational people and start... dialing down my debt.
M'n mannen waren hier... aan het afbouwen en aan het schoonmaken.All my guys were here powering' down rides, chaining up booths.
Het universum bouwt af.The universe is winding down.
Weet je iets van bouwen af?You know how to do construction?
Als hij dit afgelopen jaar had gedaan, dan had je de trein niet afgebouwd...If he'd done this last year, You don't finish the train- no bonus.
Ja, pap, het staat er nu al twee maanden half afgebouwd.It's kind of been halfway done for two months now. All right.
Bijvoorbeeld, balsamico, ontspannen, energiek, afbouw.For example, balsamic, relaxing, energizing, winding-down.
Dat is een afbouw.That's a teardown.
Totale energie afbouw, alles, behalve minimale leefsystemen.Power down completely, everything but minimum life support.
U afbouw uw leveringen in Duitsland, is het niet?You're winding down your supplies in Germany, aren't you?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afboeken
flush
afboenen
do
afboeten
do
afbollen
do
afbonken
do
afbonzen
do
afdouwen
do
afhouwen
sever
afkauwen
do
afstuwen
do
bebouwen
build
inbouwen
drill in
nabouwen
do
ombouwen
convert
opbouwen
build

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.