Aanspelen (to do) conjugation

Dutch
3 examples

Conjugation of aanspelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
speel aan
I do
speelt aan
you do
speelt aan
he/she/it does
spelen aan
we do
spelen aan
you all do
spelen aan
they do
Present perfect tense
heb aangespeeld
I have done
hebt aangespeeld
you have done
heeft aangespeeld
he/she/it has done
hebben aangespeeld
we have done
hebben aangespeeld
you all have done
hebben aangespeeld
they have done
Past tense
speelde aan
I did
speelde aan
you did
speelde aan
he/she/it did
speelden aan
we did
speelden aan
you all did
speelden aan
they did
Future tense
zal aanspelen
I will do
zult aanspelen
you will do
zal aanspelen
he/she/it will do
zullen aanspelen
we will do
zullen aanspelen
you all will do
zullen aanspelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanspelen
I would do
zou aanspelen
you would do
zou aanspelen
he/she/it would do
zouden aanspelen
we would do
zouden aanspelen
you all would do
zouden aanspelen
they would do
Subjunctive mood
spele aan
I do
spele aan
you do
spele aan
he/she/it do
spele aan
we do
spele aan
you all do
spele aan
they do
Past perfect tense
had aangespeeld
I had done
had aangespeeld
you had done
had aangespeeld
he/she/it had done
hadden aangespeeld
we had done
hadden aangespeeld
you all had done
hadden aangespeeld
they had done
Future perf.
zal aangespeeld hebben
I will have done
zal aangespeeld hebben
you will have done
zal aangespeeld hebben
he/she/it will have done
zullen aangespeeld hebben
we will have done
zullen aangespeeld hebben
you all will have done
zullen aangespeeld hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangespeeld hebben
I would have done
zou aangespeeld hebben
you would have done
zou aangespeeld hebben
he/she/it would have done
zouden aangespeeld hebben
we would have done
zouden aangespeeld hebben
you all would have done
zouden aangespeeld hebben
they would have done
Present bijzin tense
aanspeel
I do
aanspeelt
you do
aanspeelt
he/she/it does
aanspelen
we do
aanspelen
you all do
aanspelen
they do
Past bijzin tense
aanspeelde
I did
aanspeelde
you did
aanspeelde
he/she/it did
aanspeelden
we did
aanspeelden
you all did
aanspeelden
they did
Future bijzin tense
zal aanspelen
I will do
zult aanspelen
you will do
zal aanspelen
he/she/it will do
zullen aanspelen
we will do
zullen aanspelen
you all will do
zullen aanspelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanspelen
I would do
zou aanspelen
you would do
zou aanspelen
he/she/it would do
zouden aanspelen
we would do
zouden aanspelen
you all would do
zouden aanspelen
they would do
Subjunctive bijzin mood
aanspele
I do
aanspele
you do
aanspele
he/she/it do
aanspele
we do
aanspele
you all do
aanspele
they do
Du
Ihr
Imperative mood
speel aan
do
speelt aan
do

Examples of aanspelen

Example in DutchTranslation in English
Meteen Worm of Lyle aanspelen.When he does, Worm and Lyle are our first option.
Wij denken dat ze de brief in The White Feather aan Spencer wilde geven. En die heeft de connecties om 'm door te spelen aan de Duitsers.We think she took it down to The White Feather to pass it on to Guy Spencer, who has all the right connections to make sure it reaches the German authorities.
Hoe dan ook, als je het verpest, me niet goed aanspeelt, dan gaan er klappen vallen.Anyway... if you screw up, don't build me up right... I'm gonna beat your ass.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanspeten
do
aansporen
spur on
aanvoelen
sense
zinspelen
allude

Similar but longer

aanspelden
pin on
aanspoelen
approach speedily

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?