Aanbouwen (to build on) conjugation

Dutch

Conjugation of aanbouwen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bouw aan
I build on
bouwt aan
you build on
bouwt aan
he/she/it builds on
bouwen aan
we build on
bouwen aan
you all build on
bouwen aan
they build on
Present perfect tense
heb aangebouwd
I have built on
hebt aangebouwd
you have built on
heeft aangebouwd
he/she/it has built on
hebben aangebouwd
we have built on
hebben aangebouwd
you all have built on
hebben aangebouwd
they have built on
Past tense
bouwde aan
I built on
bouwde aan
you built on
bouwde aan
he/she/it built on
bouwden aan
we built on
bouwden aan
you all built on
bouwden aan
they built on
Future tense
zal aanbouwen
I will build on
zult aanbouwen
you will build on
zal aanbouwen
he/she/it will build on
zullen aanbouwen
we will build on
zullen aanbouwen
you all will build on
zullen aanbouwen
they will build on
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanbouwen
I would build on
zou aanbouwen
you would build on
zou aanbouwen
he/she/it would build on
zouden aanbouwen
we would build on
zouden aanbouwen
you all would build on
zouden aanbouwen
they would build on
Subjunctive mood
bouwe aan
I build on
bouwe aan
you build on
bouwe aan
he/she/it build on
bouwe aan
we build on
bouwe aan
you all build on
bouwe aan
they build on
Past perfect tense
had aangebouwd
I had built on
had aangebouwd
you had built on
had aangebouwd
he/she/it had built on
hadden aangebouwd
we had built on
hadden aangebouwd
you all had built on
hadden aangebouwd
they had built on
Future perf.
zal aangebouwd hebben
I will have built on
zal aangebouwd hebben
you will have built on
zal aangebouwd hebben
he/she/it will have built on
zullen aangebouwd hebben
we will have built on
zullen aangebouwd hebben
you all will have built on
zullen aangebouwd hebben
they will have built on
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangebouwd hebben
I would have built on
zou aangebouwd hebben
you would have built on
zou aangebouwd hebben
he/she/it would have built on
zouden aangebouwd hebben
we would have built on
zouden aangebouwd hebben
you all would have built on
zouden aangebouwd hebben
they would have built on
Present bijzin tense
aanbouw
I build on
aanbouwt
you build on
aanbouwt
he/she/it builds on
aanbouwen
we build on
aanbouwen
you all build on
aanbouwen
they build on
Past bijzin tense
aanbouwde
I built on
aanbouwde
you built on
aanbouwde
he/she/it built on
aanbouwden
we built on
aanbouwden
you all built on
aanbouwden
they built on
Future bijzin tense
zal aanbouwen
I will build on
zult aanbouwen
you will build on
zal aanbouwen
he/she/it will build on
zullen aanbouwen
we will build on
zullen aanbouwen
you all will build on
zullen aanbouwen
they will build on
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanbouwen
I would build on
zou aanbouwen
you would build on
zou aanbouwen
he/she/it would build on
zouden aanbouwen
we would build on
zouden aanbouwen
you all would build on
zouden aanbouwen
they would build on
Subjunctive bijzin mood
aanbouwe
I build on
aanbouwe
you build on
aanbouwe
he/she/it build on
aanbouwe
we build on
aanbouwe
you all build on
aanbouwe
they build on
Du
Ihr
Imperative mood
bouw aan
build on
bouwt aan
build on

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanboeken
do
aanbonzen
do
aanbotsen
bump
aanstuwen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'build on':

None found.
Learning languages?