Interrumperen (to interrupt) conjugation

Dutch
11 examples

Conjugation of interrumperen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
interrumpeer
I interrupt
interrumpeert
you interrupt
interrumpeert
he/she/it interrupts
interrumperen
we interrupt
interrumperen
you all interrupt
interrumperen
they interrupt
Present perfect tense
heb geïnterrumpeerd
I have interrupted
hebt geïnterrumpeerd
you have interrupted
heeft geïnterrumpeerd
he/she/it has interrupted
hebben geïnterrumpeerd
we have interrupted
hebben geïnterrumpeerd
you all have interrupted
hebben geïnterrumpeerd
they have interrupted
Past tense
interrumpeerde
I interrupted
interrumpeerde
you interrupted
interrumpeerde
he/she/it interrupted
interrumpeerden
we interrupted
interrumpeerden
you all interrupted
interrumpeerden
they interrupted
Future tense
zal interrumperen
I will interrupt
zult interrumperen
you will interrupt
zal interrumperen
he/she/it will interrupt
zullen interrumperen
we will interrupt
zullen interrumperen
you all will interrupt
zullen interrumperen
they will interrupt
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou interrumperen
I would interrupt
zou interrumperen
you would interrupt
zou interrumperen
he/she/it would interrupt
zouden interrumperen
we would interrupt
zouden interrumperen
you all would interrupt
zouden interrumperen
they would interrupt
Subjunctive mood
interrumpere
I interrupt
interrumpere
you interrupt
interrumpere
he/she/it interrupt
interrumpere
we interrupt
interrumpere
you all interrupt
interrumpere
they interrupt
Past perfect tense
had geïnterrumpeerd
I had interrupted
had geïnterrumpeerd
you had interrupted
had geïnterrumpeerd
he/she/it had interrupted
hadden geïnterrumpeerd
we had interrupted
hadden geïnterrumpeerd
you all had interrupted
hadden geïnterrumpeerd
they had interrupted
Future perf.
zal geïnterrumpeerd hebben
I will have interrupted
zal geïnterrumpeerd hebben
you will have interrupted
zal geïnterrumpeerd hebben
he/she/it will have interrupted
zullen geïnterrumpeerd hebben
we will have interrupted
zullen geïnterrumpeerd hebben
you all will have interrupted
zullen geïnterrumpeerd hebben
they will have interrupted
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geïnterrumpeerd hebben
I would have interrupted
zou geïnterrumpeerd hebben
you would have interrupted
zou geïnterrumpeerd hebben
he/she/it would have interrupted
zouden geïnterrumpeerd hebben
we would have interrupted
zouden geïnterrumpeerd hebben
you all would have interrupted
zouden geïnterrumpeerd hebben
they would have interrupted
Du
Ihr
Imperative mood
interrumpeer
interrupt
interrumpeert
interrupt

Examples of interrumperen

Example in DutchTranslation in English
Blijf zitten, laat me u niet interrumperen.Sit down. Sit down. Don't let me interrupt you.
Een spreker interrumperen is iemands vrijheid inperken.To interrupt a speech is to cut freedom.
Hoe durf je ons zo te interrumperen?How dare you interrupt us like that?
U mag niet interrumperen.Don't interrupt like that!
We interrumperen.We interrupt.
Goedemiddag Frank, ik hoop dat ik niet interrumpeer.Afternoon, Frank. I hope I'm not interrupting.
Sorry dat ik interrumpeer, maar, eh, Grace, ik heb wat leeswerk gedaan, en het schijnt dat de mensen hun trouwpartij verbinden aan een thema, zoals ouderwetse glitter, of country charme.Sorry to interrupt, but, uh, Grace, I've been doing a bit of reading, and it seems that people tie their weddings together with a theme, like vintage glamour or country charm.
Sorry dat ik interrumpeer. Je vriendje ziet er wat onzeker uit.Hate to interrupt, Ally, but your date looks a little insecure over there.
Sorry dat ik interrumpeer.Sorry to interrupt. Did you get a chance to sign those papers?
Laat haar de antwoorden afmaken voordat u interrumpeert.However, let her complete her answers before you interrupt.
Ik moet het er maar uit opmaken. Je denkt dus dat Garak denkt dat Dukat liegt over iets wat je niet weet. En vervolgens interrumpeerde je mij om hem even weet ik wat te vertellen.So you deduced that Garak thinks Dukat is lying about something and you interrupted my conversation to confront him about whatever that might be?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

inperken
constrain
inroepen
invoke
insoppen
do
instrueren
instruct
intensifiëren
intensify
interrogeren
punctuate
interveniëren
intervene
invlechten
braid
invluchten
escape into
inwaaien
blow in

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'interrupt':

None found.
Learning languages?