Beitelen (to chisel) conjugation

Dutch
17 examples

Conjugation of beitelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
beitel
I chisel
beitelt
you chisel
beitelt
he/she/it chisels
beitelen
we chisel
beitelen
you all chisel
beitelen
they chisel
Present perfect tense
heb gebeiteld
I have chiseled
hebt gebeiteld
you have chiseled
heeft gebeiteld
he/she/it has chiseled
hebben gebeiteld
we have chiseled
hebben gebeiteld
you all have chiseled
hebben gebeiteld
they have chiseled
Past tense
beitelde
I chiseled
beitelde
you chiseled
beitelde
he/she/it chiseled
beitelden
we chiseled
beitelden
you all chiseled
beitelden
they chiseled
Future tense
zal beitelen
I will chisel
zult beitelen
you will chisel
zal beitelen
he/she/it will chisel
zullen beitelen
we will chisel
zullen beitelen
you all will chisel
zullen beitelen
they will chisel
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou beitelen
I would chisel
zou beitelen
you would chisel
zou beitelen
he/she/it would chisel
zouden beitelen
we would chisel
zouden beitelen
you all would chisel
zouden beitelen
they would chisel
Subjunctive mood
beitele
I chisel
beitele
you chisel
beitele
he/she/it chisel
beitele
we chisel
beitele
you all chisel
beitele
they chisel
Past perfect tense
had gebeiteld
I had chiseled
had gebeiteld
you had chiseled
had gebeiteld
he/she/it had chiseled
hadden gebeiteld
we had chiseled
hadden gebeiteld
you all had chiseled
hadden gebeiteld
they had chiseled
Future perf.
zal gebeiteld hebben
I will have chiseled
zal gebeiteld hebben
you will have chiseled
zal gebeiteld hebben
he/she/it will have chiseled
zullen gebeiteld hebben
we will have chiseled
zullen gebeiteld hebben
you all will have chiseled
zullen gebeiteld hebben
they will have chiseled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gebeiteld hebben
I would have chiseled
zou gebeiteld hebben
you would have chiseled
zou gebeiteld hebben
he/she/it would have chiseled
zouden gebeiteld hebben
we would have chiseled
zouden gebeiteld hebben
you all would have chiseled
zouden gebeiteld hebben
they would have chiseled
Du
Ihr
Imperative mood
beitel
chisel
beitelt
chisel

Examples of beitelen

Example in DutchTranslation in English
- Je kunt het beitelen in graniet.You can chisel it in granite.
Het eerste wat ik ga doen... is wat tanden uit je kaken beitelen.Now, the first thing I'll be doing... is chiseling some teeth out of your jaw bone.
Hij zou zijn naam moeten verheffen en in alle publieke monumenten laten beitelen. Dat is niet helemaal waar.Also had his father's name erased and chiseled out of all public monuments.
Hé Mary, wil je de haard niet open beitelen?Hey Mary, you want the fireplace chiselling not open?
Ik ga vier gaten boren, beitelen onder het bot, en trek dit ding uit je bekken.Gonna drill four holes, chisel under the bone, pull this bad boy out of your pelvis.
- De verkeerde beitel.The wrong chisel.
- Heb je 'n beitel en 'n grote hamer ?- You got a chisel and a big hammer?
-We hebben de beitel gevonden.Found the chisel!
Allereerst heb je een beitel nodig. En zonder een hamer heb je niets aan een beitel.First thing you need is a chisel... and a chisel's no good without a hammer.
Als mijn beitel de steen raakt... Het is een lied over wat het zal worden.When my chisel hits the rock, it's a song of what will be.
Bij elke ontdekking neemt de Tijd een hamer, en beitelt aan de menselijke pijlers.With its every triumph of discovery, the Age takes hammer and chisel to Man's pillars.
Ze beitelt 18 woorden per minuut.- Did I mention she chisels eighteen words a minute?
Het genie van een ras... gebeiteld in steen.The genius of a race chiseled in stone:
Ik kan het niet helpen dat ik een gebeiteld gezicht heb.I can't help it if I have a chiseled face.
Ik realiseerde me dat ze erin gebeiteld moeten zijn.I realized that they must have been chiseled in.
Kijk, de heilige inscripties zijn eraf gebeiteld.Look, his sacred spells have been chiseled off.
Niet in het steen gebeiteld.It's not chiseled in stone.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

battelen
do
bedoelen
mean
bekoelen
cool
bengelen
do
bespelen
play
bestelen
rob
beugelen
do
beurelen
do
beuzelen
trifle
bevoelen
fumble
bezielen
inspire
bottelen
bottle
buitelen
tumble
tuitelen
do

Similar but longer

afbeitelen
do
betitelen
qualify

Random

begenadigen
pardon
begrijpen
understand
beheksen
bewitch
beijveren
endeavor
beïnvloeden
influence
beitsen
stain
bekennen
confess
beklonteren
do
bekloppen
percuss
bekogelen
bombard

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'chisel':

None found.
Learning languages?