Dutch
Afrikaans
Albanian
Arabic
Azeri
Basque
Catalan
Danish
Dutch
English
Esperanto
Estonian
Faroese
Finnish verbs
Finnish adjectives
Finnish nouns
French
German
Hawaiian
Hebrew
Hungarian
Icelandic
Indonesian
Italian
Japanese
Latvian
Lithuanian
Macedonian
Malay
Maltese
Maori
Modern Greek
Norwegian
Persian
Polish
Portuguese
Quechua
Romanian
Russian verbs
Russian adjectives
Russian nouns
Spanish
Swedish
Thai
Turkish
Vietnamese
Speak any language with confidence
Take our quick quiz to start your journey to fluency today!
Get started
Search
Uitslapen (to have sleep out) conjugation
Dutch
Conjugation of uitslapen
Translation
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
slaap uit
I have sleep out
slaapt uit
you have sleep out
slaapt uit
he/she/it has sleep out
slapen uit
we have sleep out
slapen uit
you all have sleep out
slapen uit
they have sleep out
Present perfect tense
heb uitgeslapen
I have had sleep out
hebt uitgeslapen
you have had sleep out
heeft uitgeslapen
he/she/it has had sleep out
hebben uitgeslapen
we have had sleep out
hebben uitgeslapen
you all have had sleep out
hebben uitgeslapen
they have had sleep out
Past tense
sliep uit
I had sleep out
sliep uit
you had sleep out
sliep uit
he/she/it had sleep out
sliepen uit
we had sleep out
sliepen uit
you all had sleep out
sliepen uit
they had sleep out
Future tense
zal uitslapen
I will have sleep out
zult uitslapen
you will have sleep out
zal uitslapen
he/she/it will have sleep out
zullen uitslapen
we will have sleep out
zullen uitslapen
you all will have sleep out
zullen uitslapen
they will have sleep out
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitslapen
I would have sleep out
zou uitslapen
you would have sleep out
zou uitslapen
he/she/it would have sleep out
zouden uitslapen
we would have sleep out
zouden uitslapen
you all would have sleep out
zouden uitslapen
they would have sleep out
Subjunctive mood
slape uit
I have sleep out
slape uit
you have sleep out
slape uit
he/she/it have sleep out
slape uit
we have sleep out
slape uit
you all have sleep out
slape uit
they have sleep out
Past perfect tense
had uitgeslapen
I had had sleep out
had uitgeslapen
you had had sleep out
had uitgeslapen
he/she/it had had sleep out
hadden uitgeslapen
we had had sleep out
hadden uitgeslapen
you all had had sleep out
hadden uitgeslapen
they had had sleep out
Future perf.
zal uitgeslapen hebben
I will have had sleep out
zal uitgeslapen hebben
you will have had sleep out
zal uitgeslapen hebben
he/she/it will have had sleep out
zullen uitgeslapen hebben
we will have had sleep out
zullen uitgeslapen hebben
you all will have had sleep out
zullen uitgeslapen hebben
they will have had sleep out
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgeslapen hebben
I would have had sleep out
zou uitgeslapen hebben
you would have had sleep out
zou uitgeslapen hebben
he/she/it would have had sleep out
zouden uitgeslapen hebben
we would have had sleep out
zouden uitgeslapen hebben
you all would have had sleep out
zouden uitgeslapen hebben
they would have had sleep out
Present bijzin tense
uitslaap
I have sleep out
uitslaapt
you have sleep out
uitslaapt
he/she/it has sleep out
uitslapen
we have sleep out
uitslapen
you all have sleep out
uitslapen
they have sleep out
Past bijzin tense
uitsliep
I had sleep out
uitsliep
you had sleep out
uitsliep
he/she/it had sleep out
uitsliepen
we had sleep out
uitsliepen
you all had sleep out
uitsliepen
they had sleep out
Future bijzin tense
zal uitslapen
I will have sleep out
zult uitslapen
you will have sleep out
zal uitslapen
he/she/it will have sleep out
zullen uitslapen
we will have sleep out
zullen uitslapen
you all will have sleep out
zullen uitslapen
they will have sleep out
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitslapen
I would have sleep out
zou uitslapen
you would have sleep out
zou uitslapen
he/she/it would have sleep out
zouden uitslapen
we would have sleep out
zouden uitslapen
you all would have sleep out
zouden uitslapen
they would have sleep out
Subjunctive bijzin mood
uitslape
I have sleep out
uitslape
you have sleep out
uitslape
he/she/it have sleep out
uitslape
we have sleep out
uitslape
you all have sleep out
uitslape
they have sleep out
Du
Ihr
Imperative mood
slaap uit
have sleep out
slaapt uit
have sleep out
More Dutch verbs
Related
Not found
We have none.
Similar
ontslapen
sleep
uitslepen
expect
uitsloven
let go
uitsoppen
do
Similar but longer
Not found
We have none.
Random
uitpeuteren
winkle out
uitregenen
rain out
uitschoppen
kick off
uitschrabben
do
uitselecteren
screen out
uitslaan
do
uitslepen
expect
uitslijpen
do
uitslingeren
do
uitsmeren
spread
Other Dutch verbs with the meaning similar to 'have sleep out':
None found.