Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Uitrijden (to act) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of uitrijden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
rij uit rijd uit
I act
rijdt uit
you act
rijdt uit
he/she/it acts
rijden uit
we act
rijden uit
you all act
rijden uit
they act
Present perfect tense
heb uitgereden
I have acted
hebt uitgereden
you have acted
heeft uitgereden
he/she/it has acted
hebben uitgereden
we have acted
hebben uitgereden
you all have acted
hebben uitgereden
they have acted
Past tense
reed uit
I acted
reed uit
you acted
reed uit
he/she/it acted
reden uit
we acted
reden uit
you all acted
reden uit
they acted
Future tense
zal uitrijden
I will act
zult uitrijden
you will act
zal uitrijden
he/she/it will act
zullen uitrijden
we will act
zullen uitrijden
you all will act
zullen uitrijden
they will act
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitrijden
I would act
zou uitrijden
you would act
zou uitrijden
he/she/it would act
zouden uitrijden
we would act
zouden uitrijden
you all would act
zouden uitrijden
they would act
Subjunctive mood
rijde uit
I act
rijde uit
you act
rijde uit
he/she/it act
rijde uit
we act
rijde uit
you all act
rijde uit
they act
Past perfect tense
had uitgereden
I had acted
had uitgereden
you had acted
had uitgereden
he/she/it had acted
hadden uitgereden
we had acted
hadden uitgereden
you all had acted
hadden uitgereden
they had acted
Future perf.
zal uitgereden hebben
I will have acted
zal uitgereden hebben
you will have acted
zal uitgereden hebben
he/she/it will have acted
zullen uitgereden hebben
we will have acted
zullen uitgereden hebben
you all will have acted
zullen uitgereden hebben
they will have acted
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgereden hebben
I would have acted
zou uitgereden hebben
you would have acted
zou uitgereden hebben
he/she/it would have acted
zouden uitgereden hebben
we would have acted
zouden uitgereden hebben
you all would have acted
zouden uitgereden hebben
they would have acted
Present bijzin tense
uitrij uitrijd
I act
uitrijdt
you act
uitrijdt
he/she/it acts
uitrijden
we act
uitrijden
you all act
uitrijden
they act
Past bijzin tense
uitreed
I acted
uitreed
you acted
uitreed
he/she/it acted
uitreden
we acted
uitreden
you all acted
uitreden
they acted
Future bijzin tense
zal uitrijden
I will act
zult uitrijden
you will act
zal uitrijden
he/she/it will act
zullen uitrijden
we will act
zullen uitrijden
you all will act
zullen uitrijden
they will act
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitrijden
I would act
zou uitrijden
you would act
zou uitrijden
he/she/it would act
zouden uitrijden
we would act
zouden uitrijden
you all would act
zouden uitrijden
they would act
Subjunctive bijzin mood
uitrijde
I act
uitrijde
you act
uitrijde
he/she/it act
uitrijde
we act
uitrijde
you all act
uitrijde
they act
Du
Ihr
Imperative mood
rij uit rijd uit
act
rijdt uit
act

Examples of uitrijden

Example in DutchTranslation in English
Wat leidt je nou af als je de garage wil uitrijden?What could possibly distract you from driving out of the garage?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

uitrijzen
soar
uitronden
do
uitwijden
dwell

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'act':

None found.