Dutch
Afrikaans
Albanian
Arabic
Azeri
Basque
Catalan
Danish
Dutch
English
Esperanto
Estonian
Faroese
Finnish verbs
Finnish adjectives
Finnish nouns
French
German
Hawaiian
Hebrew
Hungarian
Icelandic
Indonesian
Italian
Japanese
Latvian
Lithuanian
Macedonian
Malay
Maltese
Maori
Modern Greek
Norwegian
Persian
Polish
Portuguese
Quechua
Romanian
Russian verbs
Russian adjectives
Russian nouns
Spanish
Swedish
Thai
Turkish
Vietnamese
Speak any language with confidence
Take our quick quiz to start your journey to fluency today!
Get started
Search
Uitbloeien (to cease blossoming) conjugation
Dutch
Conjugation of uitbloeien
Translation
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bloei uit
I cease blossoming
bloeit uit
you cease blossoming
bloeit uit
he/she/it ceases blossoming
bloeien uit
we cease blossoming
bloeien uit
you all cease blossoming
bloeien uit
they cease blossoming
Present perfect tense
ben uitgebloeid
I have ceased blossoming
bent uitgebloeid
you have ceased blossoming
is uitgebloeid
he/she/it has ceased blossoming
zijn uitgebloeid
we have ceased blossoming
zijn uitgebloeid
you all have ceased blossoming
zijn uitgebloeid
they have ceased blossoming
Past tense
bloeide uit
I ceased blossoming
bloeide uit
you ceased blossoming
bloeide uit
he/she/it ceased blossoming
bloeiden uit
we ceased blossoming
bloeiden uit
you all ceased blossoming
bloeiden uit
they ceased blossoming
Future tense
zal uitbloeien
I will cease blossoming
zult uitbloeien
you will cease blossoming
zal uitbloeien
he/she/it will cease blossoming
zullen uitbloeien
we will cease blossoming
zullen uitbloeien
you all will cease blossoming
zullen uitbloeien
they will cease blossoming
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitbloeien
I would cease blossoming
zou uitbloeien
you would cease blossoming
zou uitbloeien
he/she/it would cease blossoming
zouden uitbloeien
we would cease blossoming
zouden uitbloeien
you all would cease blossoming
zouden uitbloeien
they would cease blossoming
Subjunctive mood
bloeie uit
I cease blossoming
bloeie uit
you cease blossoming
bloeie uit
he/she/it cease blossoming
bloeie uit
we cease blossoming
bloeie uit
you all cease blossoming
bloeie uit
they cease blossoming
Past perfect tense
was uitgebloeid
I had ceased blossoming
was uitgebloeid
you had ceased blossoming
was uitgebloeid
he/she/it had ceased blossoming
waren uitgebloeid
we had ceased blossoming
waren uitgebloeid
you all had ceased blossoming
waren uitgebloeid
they had ceased blossoming
Future perf.
zal uitgebloeid zijn
I will have ceased blossoming
zal uitgebloeid zijn
you will have ceased blossoming
zal uitgebloeid zijn
he/she/it will have ceased blossoming
zullen uitgebloeid zijn
we will have ceased blossoming
zullen uitgebloeid zijn
you all will have ceased blossoming
zullen uitgebloeid zijn
they will have ceased blossoming
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgebloeid zijn
I would have ceased blossoming
zou uitgebloeid zijn
you would have ceased blossoming
zou uitgebloeid zijn
he/she/it would have ceased blossoming
zouden uitgebloeid zijn
we would have ceased blossoming
zouden uitgebloeid zijn
you all would have ceased blossoming
zouden uitgebloeid zijn
they would have ceased blossoming
Present bijzin tense
uitbloei
I cease blossoming
uitbloeit
you cease blossoming
uitbloeit
he/she/it ceases blossoming
uitbloeien
we cease blossoming
uitbloeien
you all cease blossoming
uitbloeien
they cease blossoming
Past bijzin tense
uitbloeide
I ceased blossoming
uitbloeide
you ceased blossoming
uitbloeide
he/she/it ceased blossoming
uitbloeiden
we ceased blossoming
uitbloeiden
you all ceased blossoming
uitbloeiden
they ceased blossoming
Future bijzin tense
zal uitbloeien
I will cease blossoming
zult uitbloeien
you will cease blossoming
zal uitbloeien
he/she/it will cease blossoming
zullen uitbloeien
we will cease blossoming
zullen uitbloeien
you all will cease blossoming
zullen uitbloeien
they will cease blossoming
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitbloeien
I would cease blossoming
zou uitbloeien
you would cease blossoming
zou uitbloeien
he/she/it would cease blossoming
zouden uitbloeien
we would cease blossoming
zouden uitbloeien
you all would cease blossoming
zouden uitbloeien
they would cease blossoming
Subjunctive bijzin mood
uitbloeie
I cease blossoming
uitbloeie
you cease blossoming
uitbloeie
he/she/it cease blossoming
uitbloeie
we cease blossoming
uitbloeie
you all cease blossoming
uitbloeie
they cease blossoming
Du
Ihr
Imperative mood
bloei uit
cease blossoming
bloeit uit
cease blossoming
More Dutch verbs
Related
Not found
We have none.
Similar
uitbloeden
bleed
uitbroeien
do
uitgloeien
do
uitgroeien
grow
uitvloeien
liquify
Similar but longer
Not found
We have none.
Random
treffen
hit
tuinen
do
uitbezemen
do
uitblazen
do
uitbloeden
bleed
uitblussen
extinguish
uitblutsen
do
uitbuilen
do
uitdagen
challenge
uitdragen
carry out
Other Dutch verbs with the meaning similar to 'cease blossoming':
None found.