Samentellen (to do) conjugation

Dutch
3 examples

Conjugation of samentellen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
tel samen
I do
telt samen
you do
telt samen
he/she/it does
tellen samen
we do
tellen samen
you all do
tellen samen
they do
Present perfect tense
heb samengeteld
I have done
hebt samengeteld
you have done
heeft samengeteld
he/she/it has done
hebben samengeteld
we have done
hebben samengeteld
you all have done
hebben samengeteld
they have done
Past tense
telde samen
I did
telde samen
you did
telde samen
he/she/it did
telden samen
we did
telden samen
you all did
telden samen
they did
Future tense
zal samentellen
I will do
zult samentellen
you will do
zal samentellen
he/she/it will do
zullen samentellen
we will do
zullen samentellen
you all will do
zullen samentellen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou samentellen
I would do
zou samentellen
you would do
zou samentellen
he/she/it would do
zouden samentellen
we would do
zouden samentellen
you all would do
zouden samentellen
they would do
Subjunctive mood
telle samen
I do
telle samen
you do
telle samen
he/she/it do
telle samen
we do
telle samen
you all do
telle samen
they do
Past perfect tense
had samengeteld
I had done
had samengeteld
you had done
had samengeteld
he/she/it had done
hadden samengeteld
we had done
hadden samengeteld
you all had done
hadden samengeteld
they had done
Future perf.
zal samengeteld hebben
I will have done
zal samengeteld hebben
you will have done
zal samengeteld hebben
he/she/it will have done
zullen samengeteld hebben
we will have done
zullen samengeteld hebben
you all will have done
zullen samengeteld hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou samengeteld hebben
I would have done
zou samengeteld hebben
you would have done
zou samengeteld hebben
he/she/it would have done
zouden samengeteld hebben
we would have done
zouden samengeteld hebben
you all would have done
zouden samengeteld hebben
they would have done
Present bijzin tense
samentel
I do
samentelt
you do
samentelt
he/she/it does
samentellen
we do
samentellen
you all do
samentellen
they do
Past bijzin tense
samentelde
I did
samentelde
you did
samentelde
he/she/it did
samentelden
we did
samentelden
you all did
samentelden
they did
Future bijzin tense
zal samentellen
I will do
zult samentellen
you will do
zal samentellen
he/she/it will do
zullen samentellen
we will do
zullen samentellen
you all will do
zullen samentellen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou samentellen
I would do
zou samentellen
you would do
zou samentellen
he/she/it would do
zouden samentellen
we would do
zouden samentellen
you all would do
zouden samentellen
they would do
Subjunctive bijzin mood
samentelle
I do
samentelle
you do
samentelle
he/she/it do
samentelle
we do
samentelle
you all do
samentelle
they do
Du
Ihr
Imperative mood
tel samen
do
telt samen
do

Examples of samentellen

Example in DutchTranslation in English
Een leven vat je niet in één tel samen.You don't sum up a man's life in one moment.
Nu, tel samen met ons af... naar China's nieuwe toekomst. Klaar ?Now please join with me in counting us down... ...intoChina'snew future.
Nee. We tellen samen af.Everyone now count down with me.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

samenballen
ball
samenrollen
do
samenvallen
coincide

Similar but longer

samenstellen
compose

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?