Resideren (to dwell) conjugation

Dutch

Conjugation of resideren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
resideer
I dwell
resideert
you dwell
resideert
he/she/it dwells
resideren
we dwell
resideren
you all dwell
resideren
they dwell
Present perfect tense
heb geresideerd
I have dwelt
hebt geresideerd
you have dwelt
heeft geresideerd
he/she/it has dwelt
hebben geresideerd
we have dwelt
hebben geresideerd
you all have dwelt
hebben geresideerd
they have dwelt
Past tense
resideerde
I dwelt
resideerde
you dwelt
resideerde
he/she/it dwelt
resideerden
we dwelt
resideerden
you all dwelt
resideerden
they dwelt
Future tense
zal resideren
I will dwell
zult resideren
you will dwell
zal resideren
he/she/it will dwell
zullen resideren
we will dwell
zullen resideren
you all will dwell
zullen resideren
they will dwell
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou resideren
I would dwell
zou resideren
you would dwell
zou resideren
he/she/it would dwell
zouden resideren
we would dwell
zouden resideren
you all would dwell
zouden resideren
they would dwell
Subjunctive mood
residere
I dwell
residere
you dwell
residere
he/she/it dwell
residere
we dwell
residere
you all dwell
residere
they dwell
Past perfect tense
had geresideerd
I had dwelt
had geresideerd
you had dwelt
had geresideerd
he/she/it had dwelt
hadden geresideerd
we had dwelt
hadden geresideerd
you all had dwelt
hadden geresideerd
they had dwelt
Future perf.
zal geresideerd hebben
I will have dwelt
zal geresideerd hebben
you will have dwelt
zal geresideerd hebben
he/she/it will have dwelt
zullen geresideerd hebben
we will have dwelt
zullen geresideerd hebben
you all will have dwelt
zullen geresideerd hebben
they will have dwelt
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geresideerd hebben
I would have dwelt
zou geresideerd hebben
you would have dwelt
zou geresideerd hebben
he/she/it would have dwelt
zouden geresideerd hebben
we would have dwelt
zouden geresideerd hebben
you all would have dwelt
zouden geresideerd hebben
they would have dwelt
Du
Ihr
Imperative mood
resideer
dwell
resideert
dwell

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

resoneren
resound
resumeren
summarize
revideren
do

Similar but longer

presideren
preside

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'dwell':

None found.
Learning languages?