Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Overdekken (to suffuse) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
overdek
overdekt
overdekt
overdekken
overdekken
overdekken
Present perfect tense
heb overdekt
hebt overdekt
heeft overdekt
hebben overdekt
hebben overdekt
hebben overdekt
Past tense
overdekte
overdekte
overdekte
overdekten
overdekten
overdekten
Future tense
zal overdekken
zult overdekken
zal overdekken
zullen overdekken
zullen overdekken
zullen overdekken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou overdekken
zou overdekken
zou overdekken
zouden overdekken
zouden overdekken
zouden overdekken
Subjunctive mood
overdekke
overdekke
overdekke
overdekke
overdekke
overdekke
Past perfect tense
had overdekt
had overdekt
had overdekt
hadden overdekt
hadden overdekt
hadden overdekt
Future perf.
zal overdekt hebben
zal overdekt hebben
zal overdekt hebben
zullen overdekt hebben
zullen overdekt hebben
zullen overdekt hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou overdekt hebben
zou overdekt hebben
zou overdekt hebben
zouden overdekt hebben
zouden overdekt hebben
zouden overdekt hebben
Du
Ihr
Imperative mood
overdek
overdekt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

overdenken
think
overtikken
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'suffuse':

None found.