Opploegen (to do) conjugation

Dutch
2 examples

Conjugation of opploegen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
ploeg op
I do
ploegt op
you do
ploegt op
he/she/it does
ploegen op
we do
ploegen op
you all do
ploegen op
they do
Present perfect tense
heb opgeploegd
I have done
hebt opgeploegd
you have done
heeft opgeploegd
he/she/it has done
hebben opgeploegd
we have done
hebben opgeploegd
you all have done
hebben opgeploegd
they have done
Past tense
ploegde op
I did
ploegde op
you did
ploegde op
he/she/it did
ploegden op
we did
ploegden op
you all did
ploegden op
they did
Future tense
zal opploegen
I will do
zult opploegen
you will do
zal opploegen
he/she/it will do
zullen opploegen
we will do
zullen opploegen
you all will do
zullen opploegen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou opploegen
I would do
zou opploegen
you would do
zou opploegen
he/she/it would do
zouden opploegen
we would do
zouden opploegen
you all would do
zouden opploegen
they would do
Subjunctive mood
ploege op
I do
ploege op
you do
ploege op
he/she/it do
ploege op
we do
ploege op
you all do
ploege op
they do
Past perfect tense
had opgeploegd
I had done
had opgeploegd
you had done
had opgeploegd
he/she/it had done
hadden opgeploegd
we had done
hadden opgeploegd
you all had done
hadden opgeploegd
they had done
Future perf.
zal opgeploegd hebben
I will have done
zal opgeploegd hebben
you will have done
zal opgeploegd hebben
he/she/it will have done
zullen opgeploegd hebben
we will have done
zullen opgeploegd hebben
you all will have done
zullen opgeploegd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou opgeploegd hebben
I would have done
zou opgeploegd hebben
you would have done
zou opgeploegd hebben
he/she/it would have done
zouden opgeploegd hebben
we would have done
zouden opgeploegd hebben
you all would have done
zouden opgeploegd hebben
they would have done
Present bijzin tense
opploeg
I do
opploegt
you do
opploegt
he/she/it does
opploegen
we do
opploegen
you all do
opploegen
they do
Past bijzin tense
opploegde
I did
opploegde
you did
opploegde
he/she/it did
opploegden
we did
opploegden
you all did
opploegden
they did
Future bijzin tense
zal opploegen
I will do
zult opploegen
you will do
zal opploegen
he/she/it will do
zullen opploegen
we will do
zullen opploegen
you all will do
zullen opploegen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou opploegen
I would do
zou opploegen
you would do
zou opploegen
he/she/it would do
zouden opploegen
we would do
zouden opploegen
you all would do
zouden opploegen
they would do
Subjunctive bijzin mood
opploege
I do
opploege
you do
opploege
he/she/it do
opploege
we do
opploege
you all do
opploege
they do
Du
Ihr
Imperative mood
ploeg op
do
ploegt op
do

Examples of opploegen

Example in DutchTranslation in English
Ik heb geen ploeg op maandag.I don't have a shift on Mondays.
Je ploeg op 't terrein daar da's Telecom Signalisatie, hé ?That lot you've got down the yard. What are they? Signals and telecoms or something, isn't it?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afploegen
do
beploegen
plow
inploegen
in teams
omploegen
plow
opplooien
do
opzwoegen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

opjagen
chase
opknopen
hang
opletten
pay attention
opmieteren
do
opplakken
stick
opplooien
do
oproken
smoke out
oprukken
advance
opschonen
clean
opschroeven
screw up

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?